IN 1979, op zijn 37ste, begon Willem Albert Wagenaar aan een experiment met zijn eigen geheugen. Het zou ruim zes jaar in beslag nemen en hem van een prominente plek in ieder handboek over het autobiografisch geheugen verzekeren. Elke dag noteerde hij een gebeurtenis uit zijn persoonlijke leven. De notitie kwam te staan op een vernuftig ontworpen formuliertje waar op apart te raadplegen flapjes ook werd bijgehouden wanneer en waar het gebeurde en wie er verder nog bij waren geweest. Op zevenpuntsschaaltjes scoorde hij of het een aangename of onaangename gebeurtenis was en in welke mate hij zich er persoonlijk bij betrokken voelde. In 1983 had hij een verzameling van 1605 voorvallen. Een jaar later begon de toetsing van zijn herinneringen. Dankzij de flapjes kon hij nagaan welke cues het effectiefst waren bij het terughalen van herinneringen. Het ‘wanneer’ hielp niet veel, zijn herinneringen stonden niet op datum. Het ‘waar’ en ‘wie waren erbij’ hielpen beter. Op korte termijn bleek hij aangename gebeurtenissen beter te hebben onthouden dan onaangename, maar op de wat langere duur verdween die voorsprong. Zijn verslag verscheen in 1986 in Cognitive Psychology onder de titel ‘My Memory’, nu een citatieklassieker.
In 2007 droeg Wagenaar het ruwe materiaal van dit onderzoek over aan het Archief en Documentatiecentrum Nederlandse Gedragswetenschappen. In drie verhuisdozen liggen daar nu 1605 grote en kleine gebeurtenissen uit Wagenaars leven tussen 1979 en 1983 opgeslagen. Ze bevatten de details waarin het leven van alledag geleefd wordt. Natuurlijk zal Wagenaar ook herinnerd en herdacht worden als hoogleraar psychologie te Leiden (vanaf 1982), rector magnificus (1997-2001), lid van de KNAW en universiteitshoogleraar rechtspsychologie te Utrecht (vanaf 2004), maar de notities voor dit ene experiment zijn snapshots, representatiever voor een leven dan wat er in een cv verschijnt.
Toen die vier gearchiveerde jaren begonnen werkte Wagenaar nog bij het TNO Instituut voor Zintuigfysiologie. Hij was opgeleid en gepromoveerd in de psychologische functieleer, maar als hoogleraar te Leiden ontwikkelde de rechtspsychologie zich tot een zwaartepunt in zijn onderzoek. Met Hans Crombag en Peter van Koppen schreef hij Dubieuze zaken (1992), over de psychologie van het strafrechtelijk bewijs. Wagenaar vormde met Van Koppen, Crombag en Harald Merckelbach een vierspan dat van de rechtspsychologie een sieraad van de Nederlandse psychologie heeft gemaakt.
Psychologie, versie Wagenaar, moest naar buiten. Hij gaf onwaarschijnlijk veel lezingen, trad in honderden zaken op als getuige-deskundige, mengde zich in het debat over kansspelen, analyseerde de rechtsgang rond de ‘Eper incestaffaire’ en schreef geregeld voor de wetenschapskaternen van kranten. Hij is daarvoor door het Nederlands Instituut van Psychologen bekroond met diverse prijzen.
Bij een groter publiek werd Wagenaar vooral bekend toen hij in 1988 als getuige à décharge optrad in het proces tegen John Demjanjuk. Het proces in Jeruzalem draaide om de vraag of Demjanjuk tussen augustus 1942 en augustus 1943 als Wachmann in Treblinka werkte. Daar zou hij als ‘Iwan de Verschrikkelijke’ de dieselmotor hebben bediend waarmee het gas voor de gaskamer werd geproduceerd en zo medeschuldig zijn aan de moord op 850.000 joden.
Toen bekend werd dat Wagenaar in Jeruzalem zou optreden barstte er een storm van kritiek los. In de publieke opinie stond destijds Demjanjuks schuld eigenlijk al vast. Bij de uitwijzingsprocedure in Amerika was al gebleken dat hij geen geloofwaardig alibi had voor dat ene jaar en in Jeruzalem werd hij door verschillende overlevenden van Treblinka ondubbelzinnig geïdentificeerd als Iwan de Verschrikkelijke. De beelden waren de wereld over gegaan. In zijn verklaring wees Wagenaar op ernstige fouten in de procedures die in Amerika en Israël waren gehanteerd om Demjanjuk met Iwan de Verschrikkelijke te verbinden. De kans op een persoonsverwisseling, concludeerde hij, was reëel. In hun vonnis oordeelden de rechters laatdunkend over de bijdrage van Wagenaar. De aanklacht werd bewezen verklaard. In 1988 werd Demjanjuk ter dood veroordeeld.
Na de val van de Muur en de desintegratie van de Sovjet-Unie kwamen archiefstukken te voorschijn die uitwezen dat de werkelijke Iwan de Verschrikkelijke Iwan Marchenko had geheten. De documenten plaatsten Demjanjuk niet in Treblinka maar in Sobibor. Er zat niets anders op dan hem vrij te spreken van de aanklacht dat hij oorlogsmisdaden had begaan in Treblinka. Wagenaars Identifying Ivan (1988) werd een klassieker in de rechtspsychologie, maar documenteert ook de Zivilcourage die hij toonde door te komen getuigen.
Bij het schrijven van Vergeetboek meende ik me te herinneren bij Wagenaar te hebben gelezen dat als ons geheugen ons stelselmatig zou bedriegen we helemaal geen geheugen zouden hebben. Het zou zich evolutionair niet hebben kunnen ontwikkelen als het geen functioneel orgaan was. Maar ik kon die passage niet meer terugvinden. Ik vroeg hem in oktober in een mailtje of hij zich herinnerde waar hij dit had geschreven. Hij schreef terug dat hij het niet zo op evolutionaire verklaringen had, maar dat hij waarschijnlijk had bedoeld dat de kwaliteit van het geheugen een van de wapens is in de strijd om het bestaan. Acht minuten later kwam er een tweede mailtje. Hij gaf, in iets andere woorden, opnieuw antwoord op mijn vraag. Verbaasd las ik beide mailtjes nog eens door en koos voor de geruststellende interpretatie dat hij waarschijnlijk in hoog tempo een hele serie mailtjes aan het beantwoorden was, geval van ‘verstrooide professor’. Achteraf gezien had ik moeten beseffen dat er toen al iets ernstig mis was.
Douwe Draaisma is hoogleraar geschiedenis van de psychologie, Rijksuniversiteit Groningen