Ik wilde de journalistiek in, een echte vakman worden. Pieter Jan zag me bezig als radioverslaggever bij de NOS en dacht: dat kan ik ook. Ik heb hem nog geholpen met zijn eerste items, laten zien hoe een bandrecorder werkt… Een leuke tijd.
Op een dag kwam Pieter Jan op de buis. Toen heb ik heus wel ‘s gedacht: goh, dat verdient geld, dat doet maar en ik word opeens “de broer van”. Maar, hij is een echte performer, heeft meer publiek nodig dan ik. Dat is een karakterverschil. Soms zie ik dat hij na een zware avond met net iets meer moeite die tv-glimlach op moet houden. Dan ben ik blij, dat ík dat niet hoef. Dat ik niet netjes gekleed moet zijn, of overal herkend word. Ik leef liever gewóón.
Toen ik hem per toeval Met het oog op morgen hoorde presenteren, ben ik wel pissig geworden: “Je komt in míjn bedrijf, op míjn wei grazen, en ik wéét het niet eens!” Achteraf was ik wel blij: er is geen saaier programma dan Met het oog op morgen. Sindsdien hebben we allebei een ander vak. Een verslaggever zoekt de waarheid. Een presentator moet teksten uitspreken, of ze waar zijn of niet. En interviewen. Voor mij is een interview de meest belachelijke vorm van een gesprek. Vragenlijstjes oplezen, bah. Pieter Jan wéét dat ik er zo over denk. Maar je kunt er wel heel goed in zijn. Zoals hij Paul Witteman heeft geïnterviewd, dat was zo goed, zo knap! Ik zat steeds te denken: nu moet je dát naar voren brengen, nu dáárop terugkomen, en hij deed het allemaal. Ik was zo trots. Toen was hij mijn kleine broertje af. Als ik mijn moeder had kunnen bellen, had ik gezegd: ik heb goed voor hem gezorgd, mam.’