
Kamel Daoud heeft een uitnodiging aangenomen om een nacht in het Picasso Museum in Parijs door te brengen. In het museum is de tentoonstelling Picasso 1932: Annéeerotique te zien. Tijdens die nacht filosofeert Daoud aan de hand van Pablo Picasso’s schilderijen over erotiek, het lichaam, kunst en de functie van het museum. Het resultaat van zijn overdenkingen is het essay De schilder die de vrouw verslindt: Over de vrouw, het naakt en verlangen, dat is opgedragen ‘aan alle vrouwen in de “Arabische” wereld of elders, die niet over hun eigen lichaam mogen beschikken’.
De Algerijnse auteur Daoud, schrijvend in het Frans, heeft de invitatie van het Picasso Museum geaccepteerd aangezien erotiek het middelpunt is van zijn denken over de wereld en zijn cultuur: ‘Erotiek is de eeuwigheid van de mens, het bewijs dat het hiernamaals een lichaam is dat je kunt aanraken en in je buik kunt voelen, hier en niet “hierna”, dat de zin van de wereld te maken heeft met mijn omhelzingen, en dat alle kunst een herinnering is aan een moment, het reikhalzen naar een mond, een spleet of een Elders.’ Seks is niet zomaar seks; het is de bevestiging van het aardse leven, het telkens opnieuw geboren worden.
In De schilder die de vrouw verslindt wisselt Daoud kunstbeschouwelijke ideeën af met erotische, cultuurkritische en autobiografische passages; hij vertelt over zijn eigen ervaringen met erotiek en creëert daarnaast de figuur Abdellah, een vrome moslim. Een overbodig personage, kun je zeggen: Daoud maakt van hem geen personage met persoonlijke eigenschappen, de creatie is slechts het mikpunt van kritiek.
De tentoonstelling in het Picasso Museum bestaat uit portretten die Picasso maakte van zijn minnares Marie-Thérèse Walter. Liefde is volgens Daoud verslinden en hij vergelijkt de erotiek met de rite van het jagen, met als verschil dat de jager zijn prooi verslindt door haar op te eten, terwijl het er in de erotiek om gaat om via het lichaam de ander te worden. Het doek Le rêve is een portret waarop de neus van Walter doorloopt in een penis; ze laat zich verslinden door de schilder, schrijft Daoud en concludeert dat het schilderij een narcistisch portret is van Picasso.
In zijn beschouwingen over erotiek blijft Daoud dicht bij Picasso, want hij filosofeert in een viriele stijl over de erotiek. Hij is lyrisch over de schilderijen van Picasso, maar zijn stijl is soms abstract; zijn vergelijkingen en metaforen, die af en toe ongelukkig gekozen zijn, maken de beschouwingen soms nodeloos ingewikkeld en gekunsteld.
Vanwege Moussa of de dood van een Arabier werd Daoud indertijd terecht bejubeld: de roman ging op een ingenieuze manier de dialoog aan met De vreemdeling van Albert Camus. Zijn daaropvolgende roman Zabor was ook meesterlijk. Pas als Daoud schrijft over de functie van het museum, over de restricties van het afbeelden in de oosterse cultuur en over de angst voor het lichaam haalt hij even het niveau van zijn romans. Zijn betoog wordt krachtiger, zijn taal overtuigender en minder wazig: ‘En de hemel verdraagt geen musea, die zijn een aards verschijnsel.’ Het museum is volgens Daoud een westerse uitvinding, een plaats waar het tijdelijke en vergankelijke worden verzameld, een ruimte die concurreert met de moskee, de plaats waar de eeuwigheid wordt bezongen en beloofd. De godsdiensten miskennen het lichaam, het lichaam is een aards middel dat een hemels doel dient; de mens is een huurder van zijn lichaam, God is de eigenaar en Hij stelt de wetten op. In De erotiek schreef de Franse filosoof Georges Bataille: ‘In wezen vraagt religie om overtreding van de verboden.’
Kunst is een belangrijk middel voor transgressie, het is volgens Daoud ‘verzet tegen het idee’. En de jager Picasso kwam in opstand tegen de religieuze zeden van het lichaam door zijn jonge minnares te schilderen. Het is merkwaardig, en tevens het belangrijkste manco van het essay, dat Picasso’s uitgebeelde idee van de vrouw als passief object in strijd is met de bedoelingen van Daoud.
In De schilder die de vrouw verslindt verzet Daoud zich niet tegen de mannelijke blik van Picasso, hij volgt hem met zijn masculiene pen en filosofeert met hem mee. Dat Daoud geen kanttekeningen plaatst bij de verjaarde viriliteit van Picasso is een omissie, door dit gebrek en door de stijl zijn de goede bedoelingen van het essay tevergeefs; termen als ‘verslinden’ en ‘jager’ en ‘prooi’ zijn onhandig gekozen in een essay dat een pleidooi moet zijn voor de zelfbeschikking van vrouwen over hun eigen lichaam.
Daoud schrijft foutief dat Marie-Thérèse Walter achttien was toen ze Pablo Picasso ontmoette in de jaren twintig van de vorige eeuw: ze was zeventien op het moment dat ze een affaire kreeg met de schilder. Niet meerderjarig, maar minderjarig. Ze staat in dienst van de schilder, ze is ‘object’, haar lichaam is een middel dat een doel dient: de kunst van Picasso. Door Walter te objectiveren kan Picasso haar bezitten. ‘Er is geen erotiek zonder bezitsdrang. De taal maakt een fout: je bent niet bezeten, je wilt bezitten.’ Bezitsdrang heeft weinig te maken met begeerte, het is de wil om te overheersen. En echte liefde is niet verslinden, het is hooguit verslindend.