Vorig jaar werd de eerste ECI Literatuurprijs uitgereikt. Ik zat in de zeskoppige jury, Wim Brands ook. We vergaderden door het land heen, in een museum in Den Haag, in een achtertuin in Castricum, in een stadspaleisje in Maastricht dat door de vriendelijke eigenaars voor een middag aan ons werd gegund. Het was heerlijk weer, vol voorjaar.

Natuurlijk behoort een juryberaadslaging een serieuze aangelegenheid te zijn, gieren, brullen. Je eet met elkaar, je discussieert met elkaar, je leert elkaars smaken en wansmaken kennen. Wim was veel aan het woord: ‘Het beste, interessantste, mooiste boek is altijd een beetje mislukt. We moeten op zoek naar het boek dat het mooist mislukt is.’

De selectie was gemaakt, we keerden terug richting station. We liepen door de stad, door het middeleeuwse centrum, over de Maas. Drie uur vergaderen kregen Wim niet stil, we hadden het nog steeds over alles en iedereen. Arie Storm kwam ter sprake. We vonden zijn roman goed, we wilden hem nomineren. We vroegen ons af: ligt het nu aan ons, of is Storm in zijn Parool-recensies altijd extra negatief over succesvolle schrijvers?

Misschien moeten we hem gewoon de P.C. Hooftprijs geven, zei ik, dan kan hij nooit meer klagen dat prijzen en lof de verkeerde schrijvers ten deel vallen.

Kijk, zei Wim, Johan Cruijff speelde ooit met Barcelona tegen Real Madrid. Madrid had toen Hugo Sánchez in het team, op dat moment de beste spits ter wereld. Hij was klein, hij was snel, hij scoorde aan de lopende band. Elk team waar hij tegen voetbalde zette vier verdedigers op zijn nek – en toch scoorde Sánchez altijd. Hoe gaan wij Sanchez aanpakken? vroegen Cruijffs verdedigers bij Barcelona. Niet, zei Cruijff. We laten hem gewoon doen waar hij zin in heeft. Die wedstrijd liep Sánchez verloren over het veld, schopte geen bal raak. Dat is logisch, zei Cruijff na afloop: Sánchez is eraan gewend om door vier man verdedigd te worden, dus als hij eens door niemand verdedigd wordt, heeft hij geen idee waar hij moet beginnen.

Wim grijnsde er breeduit bij: ‘En dat is precies hoe het met Arie Storm zit. Als je hem zo’n prijs geeft, heeft hij geen idee meer wat hij met zichzelf aan moet.’

Dit was zo’n beetje hoe Wim Brands praatte. Als je hem een vraag stelde kwam er een heel ander antwoord – vaak een anekdote over sport, of over zijn tijd als krantenjournalist in Leiden, vaak over een heel andere schrijver dan waar we het over hadden – en dan, via een enorme omweg, bleek dat de anekdote een parabel was die antwoord gaf op je vraag. Het verraadde in alles een creatief brein.

Dat creatieve brein was zijn eigen motor. ‘Ik ben als eerste van de stam de Utrechtse Heuvelrug overgestoken om letters te vreten’, zei hij. Lezen was niet vanzelfsprekend in het gezin waarin hij opgroeide. Zijn ouders hadden veel ruzie, zijn vader had epilepsie: hij was zo boos dat hij geen politieagent had mogen worden dat hij de paar keer per jaar dat hij als reserve werd opgeroepen bij voorkeur buurtbewoners op de bon slingerde. Het maakte het gezin niet populairder. De jonge Brands ontwikkelde een hele serie dwangneuroses – lichten controleren, leidingen, deursloten. In zijn laatste en meest succesvolle gedichtenbundel ’s Middags zwem ik in de Noordzee is een brief aan zijn jongere zelf opgenomen. Hij schrijft zichzelf: ‘Je leerde hoe je kon ontsnappen aan je eigen dwangneuroses, ja aan jezelf, door het lezen van boeken, het schrijven, het maken van programma’s.’

Die bevrijdende, emanciperende werking die literatuur blijkbaar op hem had, klonk door in zijn interviews op de radio in De avonden en op tv bij vpro’s Boeken. Hij stelde niet de voor de hand liggende vragen, het was niet het ‘gefeliciteerd-je-hebt-een-boek’-riedeltje dat veel andere presentatoren afsteken, hij nodigde schrijvers niet uit om ze zomaar een verkooppraatje te laten afdraaien over hun nieuwste boek. Een boek was een serieus gespreksonderwerp. Meestal had hij zelf een theorie over een boek, en liet de schrijver op die theorie reageren, waardoor het gesprek altijd een andere wending nam dan je vooraf kon bedenken. Hij interviewde zonder autocue of papiertje voor zich, maar uit zijn hoofd, varend op zijn eigen intelligentie en nieuwsgierigheid.

Dat is het beeld dat van Wim Brands beklijft: iemand met een tomeloze interesse voor boeken, voor sport, voor de gekke dynamiek van de mediawereld, voor het leven. Wat alleen maar weer onderstreept hoe eng onvoorspelbaar depressies kunnen zijn. Voor een deel ging ’s Middags zwem ik in de Noordzee over zijn jeugd en de zelfmoord van zijn vader – maar voor een ander deel stond het vol warme gedichten over geluk, zijn gezinsleven, zijn vrienden. Een gedicht gaat over zijn dochter die uit huis ging:

Ik zal het missen, de ochtenden waarop

‘Je leerde hoe je kon ontsnappen aan je eigen neuroses, ja aan jezelf’

ik tussen jouw douche- en opmaakbeurt

even snel in die kooi mag maar niet

te gehaast omdat er schoenen kunnen liggen

waarover ik struikel, een halve kledingkast,

studieboeken die nat zijn geworden in bad.

Ik had nooit durven dromen dat ik deze

ruimte

nog eens zou zien als een hof van Eden

waaruit een dochter is weggerend.

Er is geen passend antwoord op de vraag waarom Wim Brands is weggerend, maar wat we zullen missen is evident: een voortreffelijk humane dichter, een old school interviewer, een ambassadeur van het boek, en een enorm vrolijke kletsmajoor.


Beeld: Ivo van der Bent / HH