Wim Kok zat nog maar kort voor de pvda in de Tweede Kamer toen hij midden jaren tachtig door de parlementaire pers werd uitgeroepen tot politicus van het jaar. Dat predicaat kon de opvolger van Joop den Uyl toen nog niet hebben verdiend, om de eenvoudige reden dat hij nog niet had kunnen laten zien of hij als voormalig fnv-vakbondsman ook het ambacht van politicus in de vingers had.

Die vroege lof aan het begin van zijn Haagse jaren was niet verdiend, zoals ook de manier waarop Kok zestien jaar later, in 2002, het politieke toneel verliet weliswaar terecht was, maar niet verdiend. Het aftreden van zijn tweede kabinet-Kok na het drama in de Joegoslavische enclave Srebrenica als gevolg van internationaal falen wierp een schaduw op wat hij als politicus ook had gedaan en bereikt. Een schaduw die bovendien groter en donkerder werd door de opkomst van het populisme begin deze eeuw in de persoon van Pim Fortuyn, de vermoorde politicus die de erfenis van de twee paarse kabinetten van pvda, vvd en d66 onder leiding van Kok kort en bondig had getypeerd als puinhopen.

Dat sloeg bij veel kiezers aan. Paars bleek een ontevreden, bozig monster te hebben gebaard, een waar de politiek nog steeds niet goed raad mee weet. In 2002 kwam daardoor niet alleen de Lijst Pim Fortuyn vanuit het niets met 26 zetels in de Tweede Kamer, maar werd ook het cda opnieuw de grootste partij. Terwijl het bijzondere van Paars juist was geweest dat de christendemocraten voor het eerst sinds decennia niet in een kabinet hadden gezeten. Destijds was dat een historisch gevoelige klap geweest, mede uitgedeeld door Kok.

Zo kort samengevat krijgt het politieke leven van Wim Kok iets tragisch. Een tragiek waar je echter niet omheen kunt als je terugkijkt op dat politieke leven, maar waardoor je tegelijkertijd dreigt voorbij te gaan aan wat er in die Haagse jaren door hem werd gedaan, wat er allemaal werd bereikt en waarvoor in zijn tijd veel respect was.

Zelfs lof vanuit het buitenland viel Kok destijds ten deel, al was ook daar het tragische van dat alle mooie woorden over het poldermodel in de jaren negentig dan wel aan de minister-president waren gericht, maar dat Kok dat historisch gegroeide Nederlandse overlegmodel natuurlijk niet had uitgevonden. Bovendien is ook dat destijds zo geprezen poldermodel in deze eeuw onder druk komen te staan. Maar toen die toekomst nog niet zichtbaar was, beheerste Kok het polderen als geen ander, niet als kunstje maar omdat hij er oprecht in geloofde. Kok leefde het polderen voor, hij kwam eruit voort.

‘Het kwartje van Kok’ typeerde ook de persoon Kok: dienstbaar aan het geheel

Een belangrijk moment uit zijn loopbaan was de wao-crisis, en niet alleen omdat hij zijn partij destijds wist te overtuigen. Wie met de ogen van nu naar die crisis in de pvda kijkt, kan mogelijk moeilijk begrijpen waarom de sociaal-democraten daar begin jaren negentig, toen Kok minister van Financiën was in het derde kabinet-Lubbers, zo van overstuur waren. Maar destijds was het baanbrekend dat een onderdeel van de mede door de sociaal-democraten opgebouwde verzorgingsstaat door toedoen van de pvda zelf grondig op de schop ging.

De wao was destijds echter deels verworden tot een afvloeiingsregeling voor bedrijven die bij een reorganisatie werknemers kwijt wilden. Er werd domweg oneigenlijk gebruik van gemaakt. Kok besefte dat dit voor het draagvlak voor de wao, en dan niet alleen het financiële draagvlak, onhoudbaar was. Wat in het voordeel van de werknemers leek, een riante wao-regeling tot aan hun pensioenleeftijd, zou wel eens in hun nadeel kunnen omslaan.

Het omvormen van de wao is symbolisch voor de latere woorden van Kok over het opschudden van de ideologische veren in zijn beroemd geworden Den Uyl-lezing uit 1995. Nog steeds wordt erover gediscussieerd of Kok toen bedoelde dat die veren helemaal afgeschud moesten worden of alleen opgeschud. Rondom het wao-dossier had hij in ieder geval laten zien dat werknemersrechten niet heilig waren. Die rechten mochten niet het belang van werk voor zowel de werknemers zelf als voor de ondernemers en de staat in de weg staan. Het aangekoekte vuil van kortzichtig eigenbelang moest van die ideologische veren af.

Maar ook hier is de tragiek dat als je daarop terugkijkt de sociaal-democratische veren van al dat schudden toch te veel zijn afgevallen, of Kok dat nou zo had bedoeld of niet. Het liberale denken, zo je wilt neoliberale denken, dat in de jaren negentig – de jaren van de sociaal-democratische politicus Kok – aan zijn vlucht begon, is inmiddels diep in de samenleving doorgedrongen, daarbij geholpen door menige technische vernieuwing. Het heeft nieuwe armoede gecreëerd: onder werkenden zijn er velen die hun hoofd nauwelijks boven water kunnen houden en ook nauwelijks rechten hebben. Dat liberale denken zit zo diep dat het lijkt of er geen alternatief voor bestaat. Pas sinds kort begint het tij enigszins te keren.

Afgelopen zaterdag had cabaretier Sjaak Bral in Den Haag bij een try-out voor zijn nieuwe show het over het kwartje dat was gevallen. Alleen de ouderen in het publiek die al wisten dat die dag Kok was overleden, begrepen Bral meteen. Het kwartje van Kok was een gevleugelde uitdrukking voor de verhoging van de accijns op autobrandstof. Maar dat kwartje typeert ook de persoon Kok. De pvda-politicus wist dat hij deel was van een groter geheel. Daaraan was hij dienstbaar.