Sjeng Schalken heeft bedankt voor het Nederlandse tennis team dat in juli in Bratislava de Daviscup-kwartfinale speelt tegen Slowakije. Aan coach Tjerk Bogstra liet de nationale toptennisser weten dat hij verwacht niet fit genoeg te kunnen zijn om te spelen. Schalken kampt met een achillespeesblessure. Hij heeft de laatste tijd veel toernooien moeten afzeggen.

Sjeng Schalken belichaamt voor mij één ding. Elke keer als ik hem zie spelen, besef ik weer dat Nederlanders geen winnaars zijn. Hij tennist sterk, degelijk, precies, en heeft een aardige klassering op de wereldranglijst veroverd. Maar Schalken is geen winnaar.

Dat bewees hij al vele malen, een van de opvallendste keren was een paar jaar terug op Wimbledon. Het Nederlandse volk hield plotseling van tennis en probeerde met positief denken en gericht bidden Schalken de eeuwige roem te bezorgen.

Hij kwam een heel eind, maar strandde in het zicht van de haven, zoals dat zo mooi heet.

Dat kon je van tevoren uittekenen. Martin Verkerk en Ramon Sluiter hebben dat ook: je ziet het aan hoe ze op de baan staan, aan hoe ze die paar seconden concentratie pakken, aan hoe ze uiteindelijk de bal opgooien voor de service en ten slotte daadwerkelijk serveren. Je ziet het: dit wordt het niet.

Op Schalkens website, de rubriek Laatste nieuws:

Schalken niet in actie in Parijs;

Schalken niet langs Davydenko;

Schalken naar tweede ronde St. Polten;

Schalken trekt zich terug voor Rome;

Schalken niet langs Pavel;

Schalken in twee sets langs Summerer;

Schalken verliest van Luczak in Monte Carlo.

Een aardige man, en ook al is hij een Limburger, Schalken is een echte Nederlander. Doordat hij mist wat je nodig hebt om te winnen: killer instinct, winnaarsmentaliteit. Zoals een echt goeie spits Torinstinkt heeft, dat hem steeds weer op het goede moment op de goede plaats doet belanden, zodat hij de zoveelste wereldgoal kan scoren.

Het Nederlands voetbalelftal heeft precies hetzelfde, of heeft precies hetzelfde niet. Dat instinct. Die meedogenloosheid. Dat gevoel dat jij, en niemand anders nu gaat winnen. Omdat je de beste bent. Omdat het noodlot van de tegenstander is door jou verslagen te worden. Omdat het in de sterren staat geschreven.

Dat gevoel, die overtuiging, ontberen Nederlandse sporters. Daarom is het vaak ook zo frustrerend om naar ze te kijken. Je zit je voortdurend in te houden en probeert niet al te fanatiek te zijn, want het loopt waarschijnlijk toch niet goed af.

En ja hoor.

PSV in de laatste minuut uitgeschakeld voor de Champions League-finale. AZ in de laatste seconde uitgeschakeld voor de Uefa Cup-finale – je zag het aankomen. Die corner van Sporting in de 123ste minuut: toen ik met mijn ogen dicht naar de wedstrijd zat te kijken, en de commentator veel te luchtig die corner aankondigde, verstijfde ik in mijn stoel. En vervolgens zag ik voor me, nog steeds met mijn ogen dicht, hoe die corner zou verlopen.

En ja hoor.

De enige reden dat ik mijn ogen weer open deed, was om te controleren of die tranen werkelijk tranen waren.

Is het een genetische kwestie? Is het de erfenis van eeuwenlang «klein» zijn als land? Van voort durend spreken over «dat kleine landje» dat af en toe ergens «groot» in kan zijn? En dan van lieverlee die bescheidenheid als kwaliteit gaan zien, en altijd de positie van underdog voor jezelf reserveren? Bescheidenheid siert de mens, maar voor een sporter is het fataal.