Een lome donderdagmiddag in het Rijksmuseum. Het is aangenaam warm binnen, van de storm buiten is weinig te merken. Voor een ijsgezicht van Hendrick Avercamp staat een groepje Italiaanse toeristen. Ze gaan er helemaal in op. De typische Amsterdam-mutsen die elke toeristenkiosk verkoopt, hebben ze ver over de oren getrokken, alsof ze op het punt staan weg te schaatsen over de dichtgevroren rivier.

‘Vier de winter!’ Buiten probeert het museum vanaf de gevel de concurrentie aan te gaan met het kinderschaatsbaantje op het plein. Een romantisch ijsgezicht op de banner moet de Nederlandstalige bezoeker naar binnen lokken. Want verlangen we niet allemaal terug naar die winters dat we nog op natuurijs schaatsten? In het prentenkabinet is een kleine expositie ingericht met tekeningen van zwierende schaatsers en bevroren landschappen. De prenten stammen uit eind zestiende en begin zeventiende eeuw toen het in Europa ongewoon koud was. Tijdens deze zogenaamde Kleine IJstijd lag de gemiddelde temperatuur twee graden lager dan tegenwoordig. Maar gemiddelden worden niet geschilderd, het zijn de uitersten die op het doek belanden. Als je op de tekeningen en gravures uit die tijd mag afgaan, lijkt de hele samenleving zich ’s winters eenvoudigweg naar het ijs te verplaatsen. Spel, handel en transport, overal werden ijzers onder gebonden.

Natuurlijk was er tijdens deze kleine ijstijd veel ijs, maar de klimaatverandering had ook andere gevolgen. Het was een tijd van extremen. Nu eens waren de zomers nat en grauw, een jaar later overheerste een allesverzengende zon. Dit had mislukte oogsten en grote hongersnood tot gevolg. In De opstand van de natuur beschrijft historicus en journalist Philipp Blom uitvoerig hoe dit extreme klimaat Europa veranderde. Het was een tijd van grote conflicten. Gelovigen zagen in de natuurrampen de toorn van God, wetenschappers en filosofen begonnen zich juist aan de kerk te ontworstelen.

Wanneer ik langs het Noordhollandsch Kanaal naar huis fiets, moet ik twee keer afstappen voor een boom die tijdens mijn museumbezoekje is omgewaaid. Opeens ligt de kruin waar ik anders alleen naar opkijk voor mijn voeten. Even verderop heeft de wortelpartij een stuk van de bodem meegenomen, het lijkt wel of iemand een ezelsoor in het gras heeft gevouwen. Met spijt bedenk ik dat mijn camera nog thuis ligt.

We leven in een tijd van nieuwe hoogtepunten. Terwijl ik deze column schrijf, heeft de Seine het fietspad genomen. Toen onlangs de rivieren in ons land buiten hun oevers traden, domineerden spectaculaire beelden het nieuws. En net als in de strenge winters drie eeuwen geleden leek men zich moeiteloos aan het hoge water aan te passen. Ik denk aan de foto van een man die vrolijk met de kano naar zijn werk gaat, het bushokje achter hem staat er werkeloos bij.

De zogenaamde Vruchtbare Sikkel rond de Tigris, Eufraat en Nijl staat van oudsher bekend als landbouwgebied. Begin deze eeuw werd het ene na het andere record verbroken. Op het droogste jaar in lange tijd volgde een nog droger jaar. Oogsten mislukten. Honger dreef naar schatting anderhalf miljoen mensen naar de steden. Volgens Amerikaanse wetenschappers heeft deze verwoestende en aanhoudende droogte, die waarschijnlijk door het broeikaseffect werd verergerd, bijgedragen aan de opstand in Syrië in 2011.

Ons snel veranderende klimaat zal de komende decennia vast nog een hoop ontwortelen. Ongetwijfeld levert dat dramatische beelden op. Ik ben benieuwd welke de tand des tijds zullen doorstaan, en waar ze over een paar honderd jaar nostalgisch op terugkijken. Misschien dat er dan paraplu’s worden verkocht die enkel als zonnescherm gebruikt worden. ‘Zie je dat’, zal een toerist tegen zijn reisgezelschap zeggen, terwijl hij met zijn ingeklapte regenscherm naar het canvas wijst, ‘toen regende het zó veel dat we op het water konden spelen.’