Het is niet raadzaam Het meisjeseiland in één ruk uit te lezen, want daarvoor is deze anthologie te krampachtig gethematiseerd en al te fragmentarisch, plukjes uit de negen delen Anathema’s, een vleugje uit Het Oostindisch kampsyndroom (1992), stukjes uit Terug naar Negri Erkoms (1995) en een flinter Vincent en het geheim van zijn vaders lichaam (1980). Bovendien herhaalt de schrijver zich nogal eens, wat in dit geval de schuld van de bloemlezers is. Toch valt er veel te genieten in Het meisjeseiland.

In een onthutsend heldere brief aan Gerard Reve, waarin hij zijn eigen niet-religieuze houding met verve verdedigt tegenover het roomse geloof van Reve, geeft Kousbroek zich het meest bloot. Hij omschrijft het leven als een kerker, waarin we altijd, van schoot naar dood, blijven vastzitten. Die kerker is ons eigen denken, het immer actieve brein waaraan je nooit kunt ontsnappen. Iedereen zit in zijn eigen kerker en doet wanhopige pogingen, via klopsignalen, in contact te komen met de ander om het isolement en de eenzaamheid te bestrijden. Is er nog meer mogelijk? Ja, ‘we kunnen verhalen verzinnen om elkaar (en onszelf) bezig te houden en een beetje te troosten’. Vandaar Kousbroeks grenzeloze liefde voor katten, honden, goudvissen en andere dieren. En daarom raakte hij verslingerd aan vernuftige machines (auto’s, een apparaatje om sigaretten mee te rollen) of aan pornografie. Dat is de achtergrond van zijn fascinatie voor taalpuzzels en -spelletjes en voor de literatuur als superieure metafoor, als sluier, gordijn, code, filter, camouflage of symbool voor wat essentieel is. Want wat is kunst? Die is te beschouwen als ‘voor communicatie geschikt gemaakte ervaring, als een vervorming nodig om iets toegankelijk te maken voor het gevoel…’

Ook de levenslange herinneringen, opgeschreven of niet, zouden moeten troosten, ware het niet dat die maar al te vaak een valkuil vormen waar je snikkend in valt: onaangekondigde beelden van vroeger: ‘omzwermd door de spoken uit zijn verleden’. Vroeger is één onafgebroken verhoor. Misschien zijn kostschool en kamp andere begrippen voor de kelder waarin Kousbroek zichzelf steeds aantreft. Het meisjeseiland is dan de erotische vrijplaats in de Indische Oceaan waarnaar hij weet te ontkomen. Kousbroeks herinneringen zijn inderdaad een ware Indische Oceaan, gelegen aan de Sumatraanse oostkust, waar hij in 1929 als zoon van een Deli-planter werd geboren en waar hij op twee internaten zat (1935 Siantar, 1939 Brastagi) en vanaf 1942 in Japanse kampen, onder meer Sri Rengo-Rengo. Kostschool en kamp hebben Kousbroeks leven bepaald. Daarom is Het Oostindisch kampsyndroom het kernboek in zijn oeuvre. In die bundeling, maar mondjesmaat vertegenwoordigd in Het meisjeseiland, komen Kousbroeks woede en harde heimwee samen, in polemische stukken tegen de terreur van tempo doeloe. Met name Jeroen Brouwers, in zijn hyperbolisch-pathetische roman Bezonken rood, moet het ontgelden, omdat hij het meest valse beeld geeft van wat een Japans interneringskamp was en nauwelijks een woord vuil maakt aan het leed dat de Hollandse kolonialen de Indonesiërs hebben aangedaan: ‘het tomatenketchup-Tjideng’ van Brouwers

Als er één literaire erfgenaam van E. du Perron in Nederland heeft rondgelopen is dat Rudy Kousbroek geweest. De tempo doeloe-romantiek en de ‘harde-werrekers-trouwe-bediendenmythologie’ (Du Perron) zorgden ervoor dat de Nederlander na 1950 consequent wegkeek van de eigen koloniale geschiedenis vol wandaden. Ethische politiek of niet, Max Havelaar of De stille kracht, de belanda’s bleven ‘Oostindisch blind’ (Kousbroek) voor ondervoeding en uitbuiting van de Indonesische bevolking. Met de komst van de Japanners, in maart 1942, was het gedaan met het onbezorgde leventje van de Hollandse koloniaal. Als er zelfbeklag opklonk na 1945 - de meesten zwegen aanvankelijk over hun leven in de kampen - klonk dat vaak vals omdat het leed van ‘de Javaan’ genegeerd werd. Bleven over de nostalgische tijden en de paradijzen van weleer, die weemoed die ‘aantast en heelt tegelijk’ (Du Perron).

Het Oostindisch kampsyndroom is een systematische aanval op al die Nederlanders met of zonder Indische achtergrond die selectief het eigen leed cultiveren en overdrijven en de doofpotmentaliteit koesteren. ‘Ga weg, je hebt hier niets te zoeken.’ Dat zinnetje uit Hella Haasse’s Oeroeg (1948) is de essentie. Wel de Japanners aanklagen, vaak met een racistisch ondertoontje, maar zwijgen over wat ‘wij’ de Indonesiërs hebben aangedaan. Wel de Japanse kampen vergelijken met de Duitse vernietigingskampen (een vergelijking die Kousbroek terecht ongepast en feitelijk onjuist noemt) maar zwijgen over ons eigen strafkamp Boven-Digoel. Dat vastbijten in het eigen slachtofferschap is een houding die Kousbroek te vuur en te zwaard bestreed. De kern van het Oostindisch syndroom is de onwil om na te gaan hoe het werkelijk is geweest. Daarom sprak men over ‘politionele acties’ in plaats van koloniale oorlog. De eigen misdaden bagatelliseren, die van de ander (die ‘krombenige gele apen’, dat wil zeggen de Japanners) uitvergroten.

Wie de oerbron en de oeremotie van Kousbroek wil traceren moet elke dag een polemisch stuk uit Het Oostindisch kampsyndroom lezen. In z'n eentje - alleen daarom al dient Kousbroek blijvend geprezen te worden - herschrijft hij systematisch en gedocumenteerd de stuitende geschiedenis van de Hollanders op Java en Sumatra. Die historie heeft bitter weinig te maken met welk paradijs van weleer dan ook.


Het meisjeseiland, redactie Marja Roscam Abbing en Wout Woltz, inleiding Hans Ree,
Augustus, 608 blz., € 44,95 (geb.), € 34,95 (paperback). Van Het Oostindisch kampsyndroom is de vijfde, uitgebreide druk (Olympus, Augustus) nog in de handel (€ 15,-)

Rudy Kousbroek, Het meisjeseiland, € 34,95

Rudy Kousbroek, Het meisjeseiland, Gebonden, € 44,95
Rudy Kousbroek, Het Oostindisch kampsyndroom, € 17,50