Een van de meest populaire festivalbands van de afgelopen twee jaar heet Franz Ferdinand. De springerige liedjes – want dat zijn het, stuk voor stuk, met een kop, een staart en al het benodigde daartussen – van de vier Britten, de tempowisselingen, het tegelijk zwie rige als staccato geluid, de frisse, innemende boys-next-door-maar-dan-net-iets-excentrieker-uit straling van het kwartet: het gras van festivalweiden werd vertrapt, of die weiden nu in Biddinghuizen of Glastonbury lagen. Het tweede album is er nog relatief snel gekomen voor een band die nauwelijks tijd heeft gehad om haar eigen succes te bevatten, en het is een tweede album volgens het boekje: een avontuurlijke variant op meer doch niet te veel van hetzelfde. Dit is het type plaat waarop een term als «volwassener» nog een duidende werking had voordat die zo vaak werd misbruikt dat hij van iedere betekenis was ontdaan.

Het talent van Franz Ferdinand is tamelijk onomstreden. Begrijpelijk, want de band beheerst de kunst van het schrijven van nummers die drijven op een van de grootst mogelijke verdiensten in de popmuziek: ogenschijnlijke van zelfsprekendheid. Zijn er al kanttekeningen geplaatst, dan betreffen die de mate van originaliteit van het bandgeluid. Dan vielen namen van hoorbare inspiratiebronnen als XTC, Talking Heads en vooral: Gang of Four, de punkband uit Leeds die eind jaren zeventig werd opgericht, maar de tweede helft van de jaren tachtig niet haalde. De naam van die band kwam de laatste jaren zelfs dermate vaak langs als het geluid van een nieuwe generatie gitaarbands van een historische context moest worden voorzien, dat de belangstelling voor Gang of Four opleefde tot een niveau waarop een reünietournee mogelijk bleek. Volgende week verschijnt bovendien een dubbelalbum, met opnieuw opgenomen klassiekers en remixen.

Leg dit album naast het nieuwe van Franz Ferdinand – door de nieuwe opnamen (een procédé dat bij hoge uitzondering bij Gang of Four niet rampzalig heeft uitgepakt) is dat mogelijk zonder er eerst zelf een hedendaagse productie bij te hoeven denken – en de overeenkomsten tussen de beide in (kringen rond) de kunstacademie gewortelde bands zijn onontkoombaar waar het vorm betreft. Wat verschilt, is de inhoud en de urgentie. Toen Gang of Four nummers als To Hell With Poverty (1981) en I Love a Man in Uniform (1982) schreef, lag het revolutionair- socialistisch ochtendgloren bin nen handbereik, althans, in het hoofd van de bandleden. Vergeleken met de schreeuwende anarchisten van de Sex Pistols waren de leden van de Gang of Four gestaalde kaders.

Dat de band, hoe militant uiteindelijk ook, te veel humor had om songteksten tot manifesten te reduceren, voorkomt dat Gang of Four anno 2005 gedateerd klinkt. Sterker, in vergelijking met hun bijtende toon en het grillige, kale en dreigende geluid klinkt een band als Franz Ferdinand weliswaar als een muzikale geestverwant, maar eveneens als de meer wufte en frivole variant. Het is het verschil tussen woede met een knipoog, of alleen die knipoog.

Franz Ferdinand, You Could Have

It So Much Better (Munich)

Gang of Four, Return the Gift

(V2, release 10 oktober)