
Dé aandachtsmagneet onder de grote musici van nu is de Bewust Excentrieke Griekse dirigent Teodor Currentzis. Na een studie in Sint-Petersburg bij dirigentenkneder Ilya Musin vond hij in de opera van Perm de lanceerbasis voor een carrière die hem per 2018 naar het swr-orkest in Baden-Baden schiet en op termijn naar de top. Tenzij hij onderweg besluit monnik of sekteleider te worden, als hij dat in Perm niet al lang is. Zo’n jongen is het. Lang haar, oorbel, kuren, goeroe, maar geen querulant; vrijwel alles wat hij doet getuigt van een uitzonderlijk talent het erfgoed nieuw te horen. >
In Rusland richtte hij zijn eigen orkest Musica Aeterna op, dat controversiële opnamen produceerde van Mozarts Da Ponte-opera’s, een Rameau-bloemlezing, Purcells Dido and Aeneas, wat Sjostakovitsj en Tsjaikovski’s Vioolconcert met violiste Patricia Kopatsjinskaja. Nu komt Currentzis met het ultieme Russische spektakelstuk, de Pathétique, Tsjaikovski’s Zesde symfonie.
Zoals verwacht is het waanzinnig, maar de aanvechtbaarheid van Currentzis’ hypervirulente uitdrukkingskunst – extreem in zijn dynamische conflicten, zijn jagen en talmen – wordt in dit geval getemperd door een compatibilité des humeurs. Zo woest wanhopig moet het, deze zwanenzang van een verscheurd man in zijn laatste levensjaar. De Pathétique is een mahleriaanse exercitie. Tsjaikovski theatraliseert zijn materiaal, ontdekt de vuurkracht van het dubbelzinnig-triviale. De eerste drie symfonieën hebben betere melodieën, maar het grauwe passagewerk en de stompzinnig pendelende pizzicati van de Zesde, of het gedram van de mars, krijgen in dat jagende, afstompende geheel de afschrikkende werking van het onmenselijke. Alles – harmoniek, melodiek, dynamiek – wordt als beeldmerk van persoonlijk drama opgenomen in een maalstroom van verstikkend leven, blind voor de pijn die in het afstervende adagio lamentoso leegbloedt als een open wond. De Pathétique toont het duivelse gezicht van een vervlakking die de ziel sloopt, bijna.
Met de grillen van Currentzis valt het mee. Hij toont zich een precieze lezer. Het con delicatezza van de hinkende wals in vijfkwartsmaat lukt minder, maar de haast vibratoloze kwint e-b in de gediviseerde contrabassen van de openingsmaten staat verstijfd van schrik in een bevroren winternacht. Magisch lichten de altviolen in maat tien de klaagzang van hobo’s en klarinet bij. In het allegro non troppo brengt Currentzis subtiele echo-effecten aan in de naijlende tweede frase van het eerste thema. Het fermate na de opstijgende altviool, een spokende pauze voor de inzet van het andante-thema, zwijgt als de stilte na de laatste adem. De kwijnende klarinet aan het slot van de expositie, dolce possibile naar een onspeelbaar zacht want zesvoudig (!) piano, wordt een ondraaglijk broeierige opmaat voor de oerknal van de doorwerking.
Daar raakt Currentzis met Tsjaikovski’s voorschriften een tikje in de knoop. Het fortissimo van de aftrap kan niet luider, terwijl hij nog moet doorknallen naar drie- en viervoudige fortes. Hij creëert briljant een schijncrescendo door verbreding en intensivering van een strijkers- en koperklank die op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling, boven een tremolerend orgelpunt op fis, als een hellevuur de spleen verteert die het aanblies. De uit de as herrijzende lyriek zingt uitgeput een smachtend naspel. Voor mijn part is het kitsch. Maar hemel, wat een drama.
Teodor Currentzis, Tchaikovsky: Symphony No.6 (Sony)