Musicoloog, componist en dirigent John Crosby (1926-2002) ging in Los Alamos op school en raakte bezeten van het woestijnlandschap in het noorden van New Mexico. En net zoals Richard Wagner zijn keuze op een heuvel buiten Bayreuth liet vallen omdat het landschap hem zo aanstond, richtte Crosby in 1957 het Santa Fe Opera Festival op.
Nu was en is Santa Fe niet zomaar een woestijnstadje. De kleinste ‘state capital’ van de Verenigde Staten (68.000 inwoners) werd rond 1600 door Spaanse kolonisten gesticht als La Villa Real de la Santa Fe de San Francisco de Asísi. Het heeft een zeventiende-eeuws plaza, een religieus fiesta dat sinds 1712 jaarlijks wordt gehouden, een specifieke architectuur die teruggaat op de bouwstijl van de oorspronkelijke Pueblo-indianen en een reputatie als kunstenaarsverblijf. In de jaren twintig van de vorige eeuw kreeg het nationale bekendheid door de aanwezigheid van de Cinco Pintores (Fremont Ellis, Josef Bakos, Walter Mruk, Willard Nash en Will Shuster).
Crosby vond een geschikte plek, tien mijl buiten de stad, en begon met een eenvoudig openluchttheater met 480 stoelen. In 1998 werd het theater gerenoveerd en uitgebreid tot een nu geheel overdekte zaal met 2100 zitplaatsen. Het contact met de omliggende natuur bleef gehandhaafd: de zijmuren zijn voor een deel open. Anders dan bij het Glyndebourne Opera Festival in Engeland, waar gepicknickt wordt tijdens lange pauzes, komen in Santa Fe de bezoekers meestal zo’n twee uur voor aanvang van de voorstelling om van een uitgebreide avondpicknick te genieten. De voorstellingen beginnen een uur na zonsondergang. Tot die tijd hebben de bezoekers vanuit de zaal een adembenemend uitzicht op de woestijn, in avondlicht dat iedere dag voor een ander schouwspel zorgt.
Het festival werd door de muziekwereld onmiddellijk als een aanwinst erkend. Igor Strawinsky bezocht het in het eerste jaar en was zo onder de indruk dat hij toestemming gaf voor een Strawinsky Festival in 1962 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag. Wereldsterren als Kiri Te Kanawa, Bryn Terfel, Frederica von Stade, Susan Graham, Samuel Ramey en José van Dam maakten bij de Santa Fe Opera hun Amerikaanse debuut. De al decennia in Nederland woonachtige en werkzame dirigent Kenneth Montgomery is sinds 1982 een graag geziene gast; Edo de Waart heeft er in zijn jonge jaren gedirigeerd en keert per 1 oktober 2007 terug als chef-dirigent.
In de 43 jaar van zijn bewind liet Crosby in Santa Fe 41 opera’s hun Amerikaanse première beleven en verzorgde hij twaalf wereldpremières, waarvan er tien eigen opdrachten waren. Crosby legde een hartstochtelijke voorkeur aan de dag voor de opera’s van Richard Strauss. Tot zijn terugtreden in 2000 stond ieder jaar een opera van Strauss op het programma. Een daad van betekenis, te meer daar Crosby ook een voorvechter was van ander twintigste-eeuws repertoire. Lulu kreeg zijn Amerikaanse première in Santa Fe in 1963; Schönberg, Hindemith, Henze, Penderecki, Aribert Reimann en Wolfgang Rihm kwamen in Santa Fe allemaal aan bod. De nieuwe intendant, Richard Gaddes (die net zijn vertrek heeft aangekondigd), zette deze tendens voort, twee jaar geleden met Osvaldo Golijov’s Ainadamar, vorig jaar met Thomas Adès’ The Tempest en dit jaar met Tea van Tan Dun.
Er is in Amerika moed voor nodig om onbekend werk uit te brengen en een intendant moet op zijn tellen passen om zijn bestuursleden – die allemaal financieel bij het gebeuren zijn betrokken – niet voor de voeten te lopen. Dit jaar bouwt het festival zijn programma op twee geramde hits, La bohème (met Gwyn Hughes Jones als Rodolfo) en Così fan tutte, dat in 2003 al de hit van het seizoen was. Maar verder levert Gaddes een Platée van Rameau, met Jean-Paul Fouchecourt in de titelrol, en Daphne van Strauss.
De trade-off in de ‘vooruitstrevende’ producties is dat de enscenering spectaculair moet zijn, en de cast van de bovenste plank. Adès’ Tempest was een wonder van regievernuft en moderne dramatische techniek en de zangers vormden een indrukwekkende lijst, aangevoerd door Cyndia Sieden, Rod Gilfry en Chris Merritt. De schipbreuk van Prospero’s vijanden aan het begin van de opera was indrukwekkend, evenals de magische machinaties van Prospero zelf, maar daarmee was Tempest meer spannende Shakespeare dan een vernieuwende muziekdramatische uiting.
Met de Amerikaanse première van Tea nam het festival dit jaar opnieuw een risico. Tan Duns nieuwe opera, The First Emperor, werd vorig jaar december al lauw ontvangen in de Metropolitan Opera, en over Tea zijn de recensies opnieuw matig. Niet over de visuele productie – ‘deluxe treatment’, ‘eye-popping’, ‘a feast of boldly colored brocades’ –, niet over de cast en ook niet over de dirigent. Lawrence Renes, de Nederlandse dirigent die in Amsterdam al zo sterk uit de hoek kwam met Dr. Atomic, krijgt gedegen lof (‘energetic Renes conducts a many-hued orchestra’, ‘coordinates everything with sure hands’). Wel over de muziek. En als Amerikaanse recensenten zich vervelen, dan melden ze dat zonder omhaal: ‘De eerste helft was nog interessant, maar de tweede leek onafzienbaar lang, met eindeloze recycling van dezelfde trucs’ (Dallas Morning News). ‘U moet er niet van opkijken als u na afloop flinke trek in een burrito hebt gekregen’ (Santa Fe Reporter).
Nog t/m 23 augustus. www.santafeopera.org