
De helft van de Turken ziet in Recep Tayyip Erdogan de man die hun land stabiel en welvarend heeft gemaakt. Ze zijn trots op Turkije’s nieuw verworven aanzien in de wereld. De meeste van oorsprong Turkse migranten in Nederland delen die mening. Het andere deel vindt hem echter een dictator die Turkije aan het islamiseren is en zich niks aantrekt van andersdenkenden. De meeste Europese politici hebben de afgelopen jaren die negatieve perceptie overgenomen.
Is Erdogan de verlosser die het land onweerstaanbaar zal opstuwen in de vaart der volkeren? Of juist de wolf in schaapskleren die van plan is Turkije om te vormen tot een islamitische republiek? Het zijn vragen die de complexiteit van Turkije en het vernuft van de politicus Erdogan geen recht doen. Om de beweegreden van de huidige Turkse president te doorgronden moeten we zijn optreden als politicus nader onder de loep nemen.
In 1994 wint de Welvaartspartij in verschillende grote Turkse steden de gemeenteraadsverkiezingen. De partij is een traditionele islamistische partij die opkomt voor de kleine middenstanders en het groeiende leger van lager opgeleiden in de uit hun voegen barstende voorsteden van de Turkse metropolen. Streng in de leer, inspelend op de conservatieve waarden en normen van gelovige moslims en uitgesproken antiwesters. In Istanbul is Erdogan de rijzende ster van de partij en hij slaagt erin met 25 procent van de stemmen burgemeester te worden. Veel inwoners houden hun hart vast: zal Erdogan proberen de stad zijn islamistische visie op te dringen?
Vier jaar later moeten de sceptici van het eerste uur erkennen dat Erdogan het niet slecht heeft gedaan. Hij ontpopte zich niet als een ideologische scherpslijper maar als een pragmatische manager die veel grote-stadsproblemen effectief aanpakt. De vuilnisophaaldienst werkt efficiënter, de watervoorziening en de luchtkwaliteit zijn verbeterd en de stad is een stuk groener geworden door de aanplant van duizenden nieuwe bomen. Later zal blijken dat zijn tijd als burgemeester van Istanbul een voorproefje is geweest van de manier waarop Erdogan vindt dat politiek bedreven moet worden, ook op nationaal niveau: nadruk op het verbeteren van de publieke dienstverlening voor grote groepen van de bevolking, af en toe gebruik makend van islamistische retoriek om zijn sterke band met conservatieve kiezers in stand te houden.
Erdogan presenteert zich als een doener die veel waarde hecht aan zichtbare en meetbare resultaten. En hij werpt zich vooral op als de vertegenwoordiger van de ‘zwarte’ Turken, de zelf gekozen geuzennaam van de arme, laagopgeleide gelovige moslims die decennialang met de nek zijn aangekeken door de ‘witte’ Turken, de politieke nakomelingen van Mustafa Kemal Atatürk, de oprichter van de Turkse republiek in 1923. Deze kemalistische elite heeft de controle over het leger, de rechterlijke macht en andere sleutelinstellingen van de Turkse staat. Indien nodig wordt die macht ingezet om onwenselijke ontwikkelingen in de Turkse samenleving de kop in te drukken. In de streng seculiere kemalistische ideologie is geen ruimte vrijgemaakt voor conservatieve moslims en voor Koerden die niet passen binnen het Turks-nationalistische wereldbeeld van de kemalisten.
Wel doet Erdogan in zijn tijd als burgemeester twee uitspraken die hem tot op de dag van vandaag achtervolgen. Volgens zijn critici bewijzen ze dat hij altijd al een ondemocratische, hardcore islamist is geweest en gebleven. In 1996 antwoordt hij op de vraag van een Turkse journaliste wat democratie voor hem betekent: ‘Democratie is een tram waar wij op mee rijden tot het punt waar we naartoe willen en dan stappen we uit (…) Democratie is geen doel maar een middel.’ Het levert hem het verwijt op dat hij democratische instellingen zoals verkiezingen en parlementen alleen gebruikt om uiteindelijk een islamistische staat te vestigen waar diezelfde democratie meteen zal worden afgeschaft.
Twintig jaar later beschouwen de meeste Turkse waarnemers, voor- zowel als tegenstanders van Erdogan, de uitspraak als een politieke jeugdzonde. De burgemeester is op dat moment een pragmatische islamist wiens ideeën over abstracte begrippen als democratie en secularisme niet echt zijn uitgewerkt. Ze weerspiegelen de communis opinio onder Turkse islamisten in die tijd. Een paar jaar later zal hij benadrukken dat hij er inmiddels anders over denkt en democratie als concept volledig heeft geïnternaliseerd.
Een tweede incident dat blijft opduiken als onweerlegbaar bewijs voor Erdogans islamistische opvattingen is het gedicht dat hij in 1997 op een bijeenkomst voordraagt en waarvoor hij in 1998 wordt veroordeeld. Het is geschreven door de gerenommeerde Turkse dichter en denker Ziya Gökalp. De passage die Erdogan in de problemen brengt luidt: ‘De moskeeën zijn onze barakken/ De koepels onze helmen/ De minaretten onze bajonetten/ En de gelovigen onze soldaten’. Volgens de openbaar aanklager heeft Erdogan zich schuldig gemaakt aan religieuze ophitsing en heeft hij opgeroepen tot een gewelddadige omverwerping van de regering. Hij wordt veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf waarvan hij er in 1999 vier zal uitzitten.
Het merkwaardige is dat het gedicht niet uit een of andere bundel marginale fundamentalistische poëzie komt, maar is opgenomen in schoolboeken. Gökalp is geen islamist maar een Turkse nationalist en een van de grondleggers van het kemalisme. Het gedicht is oorspronkelijk geschreven om Atatürk te inspireren in de onafhankelijkheidsoorlog van 1920-1923 die de Vader van alle Turken vocht onder de banier van de islam, tegen de ongelovige buitenlandse machten die Turkije onder elkaar wilden verdelen.
De aanklacht en veroordeling hadden niets te maken met de inhoud, achtergrond of bedoeling van het gedicht. Het ging de rechtbank om Erdogan. Hij is een van de burgemeesters van de Welvaartspartij die op de korrel werd genomen als onderdeel van een goed georganiseerde maar geweldloze coup tegen de partij in februari 1997. Op dat moment zat de partij in de regering en vormde volgens de kemalisten een bedreiging voor het seculiere karakter van de Turkse staat.
Het simpelweg blijven citeren van Erdogans oude uitspraken is geen goede manier om erachter te komen of Erdogan wel een echte democraat is. Interessanter is te bekijken welke opvatting van democratie hij de afgelopen vijftien jaar in de praktijk heeft gebracht. Dan valt een ding op: zijn visie op democratie komt niet overeen met de in het Westen gangbare pluralistische of liberale variant. Daarin zijn ook de opvattingen van minderheden van groot belang, is de scheiding der machten heilig en zijn ‘checks and balances’ op de uitvoerende macht onontbeerlijk. Voor Erdogan is er sprake van democratie als de meerderheid bepaalt wat er in het land gebeurt, en bijvoorbeeld niet langer de kemalistische elite of het leger. Bovendien heeft hij een broertje dood aan controlemechanismen die de premier of de president het regeren moeilijk maken, zoals het Constitutioneel Hof, de Rekenkamer en een kritische pers. De afgelopen jaren zijn al die potentiële critici gemarginaliseerd of aan de kant geschoven. Daardoor is Turkije een voorbeeld geworden van wat in de politieke wetenschappen een ‘illiberal democracy’ wordt genoemd.
De coup van 1997 drukt Erdogan en andere Turkse islamisten wel met de neus op de harde waarheid: in Turkije is geen plaats voor een islamistische partij. Het leidt tot een heroriëntatie en uiteindelijk tot de oprichting van de akp in 2001. Voor Erdogan is het de afsluiting van de orthodoxe islamistische periode in zijn leven. Als burgemeester van de miljoenenstad Istanbul heeft hij gezien wat de beperkingen zijn van een ouderwetse islamistische partij. In de gevangenis concludeert hij dat er in Turkije behoefte is aan een grote conservatieve partij die religieus geïnspireerd is, maar die zich ook weet aan te passen aan de realiteit van een kapitalistische economie en een globaliserende wereld.
Eind 2002 wint de akp de verkiezingen. De nieuwe partij wordt door 35 procent van de kiezers gezien als het beste alternatief voor de traditionele partijen die een coalitieregering vormden die niet in staat bleek een diepe financiële en economische crisis in 2001 te voorkomen. Doordat slechts één andere partij de kiesdrempel van tien procent haalt, krijgt de akp in het parlement een ruime meerderheid van de zetels.
Opnieuw is de angst onder niet-akp-stemmers groot dat premier Erdogan een straffe islamiseringspolitiek zal gaan volgen. In Brussel vraagt iedereen zich af of de nieuwe regering zich zal houden aan de afspraken met de EU. Immers, in 1999 is Turkije na lang aarzelen erkend als kandidaat-lidstaat van de EU. Om met de echte onderhandelingen te kunnen beginnen, moet het land eerst voldoen aan de zogenaamde Kopenhagen-criteria die betrekking hebben op democratie, minderheidsrechten en de rechtsstaat. De akp heeft weliswaar een pro-Europees programma, maar bekend is dat Erdogan en andere partijleiders in het verleden tegenstanders waren van toetreding tot wat zij toen beschouwden als een christelijke club.
Al snel blijkt dat de binnenlandse en buitenlandse vrees ten onrechte is. De regering-Erdogan dient het ene na het andere hervormingspakket in en maakt een begin met de aanpak van de grootste problemen: de rol van het leger in de politiek wordt verminderd, Koerden krijgen meer rechten en marteling door de politie en in de gevangenis wordt drastisch teruggedrongen. Erdogan beseft drommels goed dat hij zich moet bewijzen als niet-islamistische hervormer om te voorkomen dat hem hetzelfde gebeurt als de Welvaartspartij in 1997. Een van de manieren om dat te doen is samenwerking met de EU.

In zijn eerste regeerperiode valt Erdogans programma vrijwel naadloos samen met de eisen van de EU. De democratische standaarden worden opgekrikt en het uitzicht op EU-lidmaatschap zorgt voor een toevloed aan buitenlandse investeringen en een indrukwekkende economische groei. In 2005 beginnen de officiële onderhandelingen met de EU en in 2007 wint de akp de verkiezingen met 46 procent van de stemmen. De Turken belonen Erdogan voor hun gestegen consumptiemogelijkheden, de verbeterde openbare voorzieningen en de vermindering van de spanningen in het land. In Europa en de VS spreken veel waarnemers de hoop uit dat de akp zich verder zal ontwikkelen als een soort moslim-democratische partij en dat een welvarend en stabiel Turkije een alternatief kan bieden voor het islamitisch fundamentalisme in de rest van de regio.
Vlak na de grote akp-verkiezingsoverwinning in 2007 wordt Abdullah Gül, een van de mede-oprichters van de partij, gekozen tot president. Tot dan toe is Gül als minister van Buitenlandse Zaken de grote motor achter de door de EU geïnspireerde hervormingen geweest. Hij is ook degene die in het kabinet de soms heetgebakerde Erdogan tot matiging en geduld opriep. Güls promotie naar het presidentschap is een symbolische breuk met de eerste regeerperiode waarin Erdogan de eerste onder gelijken was die openstond voor kritiek en andere meningen. Vanaf 2007 is hij de onbetwistbare leider die geen tegenspraak meer duldt. In zijn tweede termijn voelt Erdogan zich ook vrijer om kwesties aan te kaarten die belangrijk zijn voor zijn conservatieve achterban, zoals het afschaffen van het hoofddoekverbod op universiteiten en het stimuleren van vrouwen om meer kinderen te krijgen.
Die wijzigingen in statuur en retoriek worden aanvankelijk aan het zicht onttrokken door een agressieve poging in 2008 om de akp te verbieden en door enkele hervormingsinitiatieven in 2009. Minder dan een jaar nadat de akp de verkiezingen overtuigend heeft gewonnen, proberen kemalistische hardliners binnen de rechterlijke macht de partij door het Constitutioneel Hof te laten verbieden als zijnde een bedreiging voor de seculiere orde. Bij de stemming komen de anti-akp-rechters een stem te kort. De mislukte juridische coup levert de akp veel sympathie op van democraten in Turkije en de rest van Europa.
In 2009 lijkt Erdogan terug te keren naar de hervormingsagenda van zijn eerste regeerperiode. Er komen breed opgezette consultaties over de Koerdische kwestie en de problemen van de alevieten, een liberale stroming binnen de islam die afwijkt van de soennitische orthodoxie vertegenwoordigd door de akp. Uiteindelijk leveren die niks op, behalve dan frustraties bij de Koerden en alevieten.
In 2010 zien we nog een laatste oprisping van democratische veranderingsgezindheid als de regering een pakket grondwetswijzigingen in een referendum voorlegt aan de bevolking. Vanuit de EU is er veel steun voor de poging de rechterlijke macht pluriformer te maken.
In zijn tweede regeerperiode laat Erdogan echter ook steeds vaker een ander gezicht zien dan dat van de door de EU geïnspireerde hervormer. Middels twee grote rechtszaken wordt geprobeerd de zogeheten deep state en de top van het leger aan te pakken. De deep state is een geheimzinnig netwerk van ultranationalistische legerofficieren, ambtenaren en criminelen dat in het verleden het vuile werk voor de Turkse overheid opknapte, zoals moorden en ontvoeringen. Aanvankelijk is iedereen enthousiast dat dit netwerk op de korrel wordt genomen, maar na verloop van tijd ontsporen de onderzoekingen en worden steeds meer critici van de regering gearresteerd. Hetzelfde gebeurt bij de rechtszaak tegen generaals die de intentie hadden de akp ten val te brengen. In principe terechte juridische vervolging van enkele schuldigen ontaardt in massale arrestaties en geknoei met bewijsmateriaal. In beide zaken trekt Erdogan samen op met rechters en aanklagers die banden hebben met de Gülen-beweging.
De druk op de media neemt toe. Zo wordt in 2009 het grootste Turkse mediabedrijf, eigenaar van onder andere de krant Hürriyet en de televisiezender CNN Türk, hard aangepakt via een enorme belastingaanslag en zo tot matiging in de berichtgeving over Erdogan en de akp gedwongen.
Zo laat Erdogan in zijn tweede regeerperiode verschillende gezichten zien. Hij blijft de doener die op veel terreinen concrete vooruitgang boekt. In zijn buitenlandse politiek laat hij zich leiden door frustratie over de afwerende houding van de EU: Turkije richt zich steeds meer op verbetering van zijn economische en politieke relaties met Rusland en het Midden-Oosten. Nadat hij het leger onschadelijk heeft gemaakt, komen in zijn streven naar consolidatie van zijn macht in toenemende mate autoritaire trekjes bovendrijven.
Ondanks die beginnende autocratische neigingen behaalt Erdogan in 2011 een glanzende verkiezingsoverwinning met bijna vijftig procent van de stemmen. Die heeft hij vooral te danken aan de nog steeds florerende economie en de tastbare resultaten (wegen, ziekenhuizen) van nog eens vier jaar Turkse bouwwoede. De relaties met de EU zijn op dat moment al behoorlijk verslechterd. Dat heeft vooral te maken met de gegroeide weerstand in Europa tegen verdere uitbreiding van de EU en de anti-Turkse opvattingen van Angela Merkel en Nicolas Sarkozy.
Volgens zijn eigen meerderheidsopvatting over democratie heeft Erdogan nu het mandaat gekregen om door te pakken. Hij besluit dat hij geen behoefte meer heeft aan zijn voormalige bondgenoten in de Gülen-beweging en in Brussel, en begint zijn campagne voor het Nieuwe Turkije. Die komt er kort gezegd op neer dat in 2023, het jaar dat de Turkse republiek zijn honderdjarig bestaan zal vieren, Turkije getransformeerd moet zijn van de republiek van Atatürk tot de republiek van Erdogan. Die is gebaseerd op conservatieve waarden, met een grotere rol voor de islam in het publieke leven. De staat blijft seculier en de sharia wordt niet de basis van de wetgeving, maar de overheid promoot wel actief een conservatieve leefstijl. De Turkse economie behoort tot de tien grootste ter wereld. Turkije is de dominante speler in de regio. Relaties met de EU zijn nog onbepaald, maar mogen een sterke onafhankelijke buitenlandse politiek niet in de weg zitten.
Erdogan is ervan overtuigd geraakt dat hij de enige is die dit Nieuwe Turkije van de grond kan krijgen. Daarvoor heeft hij wel alle macht nodig en daarom dient er een presidentieel systeem te komen waarin de scheiding der machten de facto wordt opgeheven. Alle potentiële tegenwerking moet worden uitgeschakeld of afgezwakt. Het verklaart waarom Erdogan sinds 2011 met succes geprobeerd heeft de media onder bijna totale controle te krijgen en waarom critici van alle overtuigingen constant worden geïntimideerd.
In zijn welhaast obsessieve streven naar alleenheerschappij passeren de verschillende gezichten van Erdogan allemaal om beurten de revue. In zijn minachting voor minderheidsopvattingen en met zijn voorliefde voor sterk leiderschap is hij de illiberale democraat die veel lijkt op zijn Russische en Hongaarse collega’s Poetin en Orban. Bij zijn pogingen de Turkse bevolking een conservatieve leefstijl op te leggen is hij de islamist à la Turca die weet dat islamitische wetgeving niet populair is in Turkije en daarom kiest voor morele en sociale druk om zijn doel te bereiken. Zijn droom van Turkse grootsheid is die van de Turkse nationalist die hij ook is, gedreven door nostalgie naar het Ottomaanse verleden.
Maar bovenal is hij de pragmatist die haarfijn aanvoelt wanneer hij welk gezicht moet opzetten om zijn ultieme doel dichterbij te brengen. Bij herhaling heeft Erdogan laten zien dat hij bereid is een draai van 180 graden te maken als hij inschat dat die verandering zijn machtspositie versterkt. De ups and downs in zijn aanpak van het Koerdische probleem getuigen daarvan. Het geldt ook voor de sterk geprofileerde Turkse buitenlandse politiek van de laatste jaren die leidde tot een toenemend isolement in de regio.
Dit voorjaar komt Erdogan tot de conclusie dat deze doodlopende weg verlaten moet worden. De op soennitische machtsvorming in de regio gerichte politiek wordt, in ieder geval voorlopig, opgedoekt en vervangen door een veel pragmatischer benadering. Sinds een paar maanden zijn de relaties met Rusland en Israël weer hersteld en is Turkije bereid de Syrische president Assad, tot voor kort de grootste vijand, voorlopig te gedogen.
De grote fout die veel Erdogan-critici maken is hem te reduceren tot slechts één van zijn eigenschappen of gezichten. Bijna altijd gaat het dan om zijn islamistische overtuigingen. Het klopt dat zijn islamistische verleden zijn sporen heeft achtergelaten en ook nu nog regelmatig zichtbaar is. Maar Erdogan is niet alleen een islamist en al helemaal geen salafistische extremist. Hij is een Turkse islamist die is opgevoed in een seculiere omgeving en uit ervaring weet dat de meeste Turken geen behoefte hebben aan islamistische scherpslijperij.
Hij gebruikt verwijzingen naar de islam in toespraken om te laten zien dat hij nog steeds een vrome moslim is en de spreekbuis van de ‘zwarte’ Turken. Maar als het gaat om strategische keuzes of politieke allianties, spelen berekening, pragmatisme, revanchisme en honger naar macht een veel grotere rol.
Zijn doel om in 2023 president te zijn van een conservatief, welvarend en invloedrijk Turkije zal Erdogan onder geen beding willen opgeven. Maar over de weg daarnaartoe zal hij ook in de toekomst flexibel blijven.
Dat zou ook wel eens snel noodzakelijk kunnen worden als gevolg van een stagnerende economie. Al een paar jaar groeit het inkomen per hoofd van de bevolking niet meer. Turkije dreigt vast te lopen in de zogeheten middle income trap. Om in 2023 uit te komen op een gemiddeld inkomen van 25.000 dollar, het streven van Erdogan, moet de economie per jaar met zes procent groeien en moeten de buitenlandse investeringen drie keer zo hoog worden als nu het geval is. In werkelijkheid komt de groei de laatste jaren niet boven de vier procent uit en lopen de investeringen uit Europa en de rest van de wereld terug als gevolg van de aanhoudende politieke onrust.
Om economisch een volgende sprong voorwaarts te kunnen maken moet Turkije stabiel zijn en blijven; er moet een onafhankelijk justitiesysteem zijn en kwalitatief hoogstaand onderwijs; het investeringsklimaat voor buitenlandse ondernemingen moet attractief en voorspelbaar zijn. Allemaal zaken die onder toenemende druk zijn komen te staan als gevolg van Erdogans autoritaire optreden sinds 2011 en de doorgeslagen reactie op de coup. De meeste Turkije-kenners zijn ervan overtuigd dat Turkije geen welvarend, stabiel en sterk land zal worden als de scheiding der machten wordt afgeschaft, als de helft van de bevolking in angst leeft, als er geen publiek debat meer mogelijk is en als het Koerdische probleem onopgelost blijft.
De grote vraag is of Erdogan bereid is dit soort rationele afwegingen serieus te nemen. Dat zou kunnen door een handreiking te doen naar de oppositie, bijvoorbeeld door het presidentieel systeem te laten vallen en een nieuw initiatief te nemen in de Koerdische kwestie. Voor hetzelfde geld echter voelt Erdogan zich gesterkt door de mislukking van de coup en zijn toegenomen populariteit in de nasleep daarvan. In dat geval zal hij willen vasthouden aan zijn streven naar alleenheerschappij en zullen de tegenstellingen in de Turkse samenleving alleen nog maar meer op scherp komen te staan.
Joost Lagendijk is politiek analist en publicist en hij woonde tot voor kort in Istanbul. Onlangs verscheen van hem het boek Erdogan in een notendop (Prometheus)
Beeld: (1) Recep Tayyip Erdogan 2002 (Contrasto Srl Agenzia Fotogiornalistica / Hollande Hoogte); (2)President Erdogan inspecteert de erewacht bij het Turkse parlement, 2016 (Turkisch Presidency / Murat Presidency / Murat Cetinmuhurdar / HH)