
Op het omslag van Henry James’ verhalenbundel The Turn of the Screw and Other Short Fiction (1898) zijn twee kinderen van rond de acht een plant in de tuin water aan het geven met een gieter die ze allebei, schattig, vasthouden. De aandacht van het meisje is bij de plant, die van de jongen, gekleed in het zwart, gaat uit naar de kijker. Ze zijn omgeven door leliebloemen waarvan de felle, witte kleur correspondeert met het Victoriaanse jurkje van het meisje. Het geheel suggereert rust, maar iets klopt niet, in de eerste plaats de donkere ogen van de jongen. Die lacht, maar zijn blik is intens. Dan de afwezigheid van een horizon: de kinderen lijken te zweven. Vervolgens valt de vlakke, groene achtergond op waar de lelies in de wind waaien, los van de aarde alsof ze betoverd zijn.
Dit werk van de negentiende-eeuwse portret- en landschapsschilder John Singer Sargent vangt secuur de inhoud van James’ beroemde novelle, een spookverhaal waarin een gouvernante op een landgoed in Essex, Engeland, de tienjarige Miles en de achtjarige Flora onder haar beheer krijgt. Zoals de vreemde kinderen in Sargents schilderij zijn die van James niet wat ze lijken, ondanks hun evidente schoonheid. Neem Miles. Hij is, zo vertelt de gouvernante die in het verhaal verder anoniem blijft, wonderlijk, incredibly beautiful. Om je vinger erop te leggen: hij bestond net als zijn zusje ‘in een frisse gloed, een sfeer van puurheid die een gevoel van tederheid oproept op het moment dat je in zijn aanwezigheid bent’. Des te vreselijker is de brief met het nieuws dat de jongen permanent van school is gestuurd. De gouvernante kan het niet geloven. Tegenover de huishoudster zegt ze: ‘Mijn lieve mevrouw, dat moet een misverstand zijn, ik bedoel, kijk naar hem!’
Kijk naar nog een kind, evenzeer ‘ongelofelijk mooi’: ze ligt achter in een auto te slapen, haar gezicht groot in beeld, zacht belicht door zonnestralen. Dan schuiven schaduwen over haar blonde lokken, voorhoofd en wangen heen en verraden het fladderen van haar oogleden dat ze aan het dromen is. Even later is ze wakker. En doet ze iets onverklaarbaars: ze knijpt hard in de arm van haar zus die, zoals later in het verhaal blijkt, autistisch is. Het zusje reageert niet. Het mooie meisje doet dat evenmin in deze beginscène van De uskyldige (The Innocents) van de Noorse regisseur Eskil Vogt, een film waarin James’ verhaal constant onder de oppervlakte aanwezig is. Dat geniepige knijpen wijst vooruit op wat komen gaat: kinderen die ondanks een rookgordijn van argeloosheid in hun eigen wereld leven waarin duistere krachten spelen.
Schilderij, novelle, film – in alle drie speelt een verschrikkelijk conflict, een clash tussen licht en donker die in de kern transgressief is. Nu is dit woord meer gebruikelijk in het Engels dan in het Nederlands, toch zegt het precies wat hier aan de hand is: je gaat een grens over, neemt risico, bereikt een nieuw, verboden domein. En dan wordt alles anders. Een landschap verschuift, een gevoel transformeert, het gevaarlijk-essentiële komt boven water, verwoord door James’ onbetrouwbare verteller, de gouvernante: ‘Waar ik mee te maken had was misselijkmakend abnormaal… nog eens een draai van de moer van de menselijke natuur… een nieuwe duik in het afschuwelijk obscure.’
Vogt vertelt in zijn film een ander verhaal dan James in The Turn of the Screw, maar het is duidelijk dat de novelle voor hem hét bronmateriaal is. Zo is zijn titel een hommage aan Jack Claytons klassieke verfilming The Innocents (1961) die James’ verhaal wél tot in de puntjes volgt. Zoals bij James (en Clayton) zijn bij Vogt de kinderen de sleutel. Ze leven in een strikt afgesloten, eigen wereld waarin andere regels gelden. Wie zich hierin waagt – James’ gouvernante en met haar de lezers en in het geval van Vogts film wij kijkers – steekt een grens over.
In James’ verhaal komt de gouvernante oog in oog te staan met de geesten van twee vorige bewoners van Bly, het huis van haar oppaskinderen Miles en Flora. Maar de vraag is: zien ook de kinderen deze geesten en wat zien ze dan precies? Niets, en is de gouvernante gek? Of juist alles, en is zij juist normaal? In de raamvertelling komt de kwestie al ter sprake: vrienden rond een haardvuur, straks de luisteraars naar het verhaal van The Turn of the Screw, die proberen voorbeelden op te noemen van kinderen die in aanraking komen met het bovennatuurlijke. Alleen al de gedachte vinden ze tegennatuurlijk. Want kinderen zijn altijd onschuldig.
Niet in De uskyldige. Van meet af aan is duidelijk dat er ‘iets’ is met het meisje, Ida, vanaf het moment dat ze met haar ouders en zus Anna van rond de veertien arriveren bij hun nieuwe appartement in een flatgebouw aan de rand van een bos. Naast een meertje vindt de eerste ontmoeting plaats van Ida en Anna met het Aziatische jongetje Ben – een directe verwijzing naar James’ verhaal waarin zo’n waterpartij eveneens een cruciale rol speelt. Met Ben kan Ida het goed vinden. Spelend in het bos zien we waarom: Ben kan objecten laten bewegen zonder ze aan te raken. ‘Joh!’ roept Ida verbaasd. Ze vindt het prachtig, maar op dezelfde manier als wanneer hij zoiets zou hebben gedaan als zijn beide oren tegelijkertijd bewegen of een gekke bek trekken, zoals kinderen geneigd zijn te doen.
Onopgemerkt bouwt regisseur Vogt de spanning op. Pas halverwege de film heb je door dat volwassenen geen deel uitmaken van dit verhaal. Het vertelperspectief is exclusief dat van de kinderen. Dat is anders dan bij James waar een waas van geheimzinnigheid permanent over Miles en Flora hangt en we nooit echt toegang krijgen tot hun leefwereld. Het is alsof Vogt ons in de film uitnodigt om met hem het domein van Ida, Anna en Ben te betreden. En dat van Aisha, een meisje met een depressieve moeder. Aisha blijkt een geestelijke connectie met Anna te hebben. Cruciaal: wanneer Aisha met Anna in ‘verbinding’ staat, verbetert de mentale staat van het autistische meisje, en kan ze zelfs praten.
Hier convergeren De uskyldige en The Turn of the Screw. Je zou kunnen zeggen dat we al kijkende in dezelfde positie als die van James’ gouvernante terechtkomen. Net als zij hebben ook wij door dat de kinderen allerminst onschuldig zijn, dat ze over magische krachten beschikken. Bij James leidt tot dat wanhoop. Die mooie, jonge gouvernante die niets anders wil dan zorgen en opvoeden stuit op het ondenkbare: ‘Hun meer dan aardse schoonheid, hun absolute, onnatuurlijke goedheid. Het is een spel… een bewuste fraude.’ Ook in De uskyldige. Ida, Anna, Ben en Aisha zijn doodnormale kinderen die op het pleintje voetballen of in het bos kattenkwaad uithalen. Maar onschuldig?

‘Transgressief’ is de standaardinstelling van ieder kind. Dat lichaam blijft maar groeien, die geest dijt gestaag uit. En grenzen verkennen doet een kind als geen ander. Dat maakt het Sargent-schilderij zo onheilspellend: de kinderen lijken gepropt in Victoriaanse kaders van onschuld en goedheid, met dat jurkje, dat jasje, die stropdas, maar alle andere elementen in het werk – geen horizon, de zwevende lelies, de enge ogen – duiden op rebellie, gevaar, duisternis.
Deze dingen komen steeds sterker tot uitdrukking in Vogts film, vanaf het moment dat Ida en Ben willen kijken of een kat werkelijk negen levens heeft. Dus gooien ze het dier van hoog in het trappenhuis van hun flatgebouw naar beneden. En Ben doet dan de stervende poes iets vreselijks aan. Ook dit vergeef je hem. Want hoe weet het kind het verschil tussen goed en kwaad? Opvoeding? Het ligt veel ingewikkelder dan dat.
Wat De uskyldige zo goed maakt: terwijl Vogt verwijst naar James’ novelle schept hij zijn eigen verhaal waarin hij de ‘magie’ van de kinderen linkt aan hun persoonlijke omstandigheden. Ben, die naarmate de film vordert steeds meer in de ban van het kwaad raakt, is waarschijnlijk slachtoffer van huiselijk geweld; Aisha wordt verwaarloosd door haar moeder; en Ida lijdt onder de stress die de constante zorg voor Anna in het gezin met zich meebrengt. Allemaal zijn ze aan hun lot overgelaten. Ook dit sluit aan bij The Turn of the Screw, bij de vraag of de kinderen in werkelijkheid onschuldig zijn en of het juist de gouvernante is die hen teistert met haar eigen waanzin, wellicht ingegeven zoals een populaire lezing van het verhaal luidt door seksuele repressie.
Hoe dan ook, ontsnappen aan de harde werkelijkheid doen de kinderen van Vogt door met elkaar te spelen. Ze komen steeds makkelijker los van de grond, kunnen steeds beter omgaan met hun speciale krachten. Ze groeien, worden sterker. Schitterend zijn de beelden waarin de camera de momenten toont waarin ze contact met elkaar leggen, vooral Aisha en Anna. Het is alsof haar geest haar lichaam verlaat terwijl de camera haar slaapkamer uit ‘glijdt’ de donkere, mistige nacht in, richting Anna. Vervolgens draait de camerablik zodat het verschil tussen boven en onder verdwijnt en er opeens nieuwe regels gelden.
Onvermijdelijk volgt de confrontatie tussen aan de ene kant Aisha, Anna en Ida en aan de andere kant Ben. De eindstrijd voltrekt zich op klaarlichte dag bij het meertje waar volwassenen lunchen en andere kinderen spelen. De scène is schitterend, omdat Vogt de strikte scheiding tussen de wereld van het kind en die van de volwassene toont. Alle kinderen in de omgeving weten precies wat er aan de hand is – de strijd tussen goed en kwaad – terwijl de grote mensen geen idee hebben. De clash eindigt met de suggestie dat deze lieve, uskyldige peuters en tieners nu eenmaal zo zijn. Kijkend naar Sargents schilderij, naar Vogts film – naar al deze enge kinderen – klinkt dan de stem van de James’ gouvernante in The Turn of the Screw: ‘Miles, onschuldig? Maar wat ben ik dan?’
The Innocents is nu te zien in de bioscoop