SOMS STUIT JE op een zin die je treft als een klap in je gezicht. De wijsgeer Plotinus (204-270), zo schreef zijn bevriende biograaf, ‘scheen zich te schamen om zich in een lichaam te bevinden’. Een merkwaardige zin voor ons post-cartesianen, doordrongen als we zijn van de onscheidbaarheid van lichaam en geest, en toch ook navoelbaar: de last van het lichaam kennen we allemaal. Plotinus leefde tijdens een periode van verval in het Romeinse Rijk, maar wendde zich, in de woorden van Bertrand Russell, af ‘van het toneel van ineenstorting en ellende in de wereld der werkelijkheid om te mediteren over een eeuwige wereld van goedheid en schoonheid’. Plotinus, man van de ideeën, platonisch filosoof ten slotte, vond het lichaam iets laags, een gevangenis van vlees. Iets om je voor te schamen. Gelukkig voor hem beleefde hij vele malen een extase, ‘uittredingen’. Of Plotinus lelijk was, vermeldt mijn bron niet.


Het jongetje Oskar uit Günther Grass’ Die Blechtrommel besluit, praktischer ingesteld dan voornoemde wijsgeer, uit een woedende weerzin tegen de grotemensenwereld van het Duitse Rijk zich van de keldertrap te storten om niet groter te worden. Daarmee wordt Oskar een freak, en het is in die hoedanigheid dat hij zich aansluit bij een rondreizend circus. Velen gingen hem voor.


Freaks, misvormde mensen — van dwerg en reus tot hermafrodiet en dubbelmonster (Siamese tweeling) — hebben altijd bestaan. Het zijn de lelijke eendjes van moeder Aarde, buitenbeentjes als gevolg van genetische transscriptiefoutjes of embryonale ontwikkelingsstoornissen. Ze worden bijna altijd zo geboren — om meteen te sterven — of lopen hun lichamelijke afwijking op door vergiftiging of een ongeluk. De Egyptenaren vereerden monsterlijke godheden, half mens, half beest, en ze mummificeerden hun misgeboorten, terwijl de Grieken en de Romeinen derzulken ritueel afslachtten. Het zijn de christenen geweest die de schepselen Gods doorgaans gewoon in leven lieten, want God had met alles immers een bedoeling, hoe duister ook, en bovendien was kindermoord bij Zijn Wet verboden. In de Renaissance werden de eerste, fraaie maar vaak al te fantastische afbeeldingen van de ‘wondermensen’ opgenomen in boeken als Ambroise Parés Monstres et prodiges (1573). De plaatjes waren populair en het boek beleefde dan ook een aantal ‘herdrukken’ — alleen vorsten en hoge edelen konden het zich veroorloven om zulke mensen ter vermaak, in welke vorm dan ook, in levenden lijve in huis te nemen. Tegelijkertijd deed de wetenschap haar intrede, te beginnen met de herontdekte opvatting van Aristoteles dat de misvormden het slachtoffer waren van de wrede grappen van de natuur (lusus naturae: freaks of nature). Er werden verklaringen voor gezocht, geniale en krankzinnige — op een enkel vaag vermoeden na stuk voor stuk onjuist, al is de precieze genese nog steeds een raadsel. Verklaringen als de toorn Gods natuurlijk, maar ook de afwijkende grootte van de baarmoeder en de schede, de hoeveelheid en kwaliteit van het zaad bij de ejaculatie (te veel: reuzen, Siamese tweelingen en vijfvingerigen, te weinig: dwergen, halfmensen en hoofdlozen); krankzinnigheid of een grote verbeeldingskracht werden gevaarlijk geacht, wat zeker gold voor de onverwachte confrontatie met een dier, die resulteerde in schrik bij zwangere vrouwen met alle gevolgen van dien of, bij anderen, juist in een aangenaam gevoel dat de aaibaarheidsfactor vér overschreed. Ja, freaks prikkelen de fantasie. Sommige van die verklaringen werden tot ver in de negentiende eeuw aangehangen. Slechts de assemblagetheorie van Empedokles, freaks als het toevallige resultaat van combinaties van losse lichaamsdelen, werd naar het rijk der fabelen verwezen.


In de negentiende eeuw was het ook dat de wetenschap in een smoes voorzag om de nieuwsgierigheid naar rariteiten te bevredigen: Darwins theorie van de natuurlijke selectie. Het heette voortaan ‘interessant’ te zien hoe ver de natuur kon gaan in haar variatie aan wrede grappen — en dat is het ook. Freaks en verwanten als de zogenaamde ‘wolvenkinderen’ werden gezien als de missing link, een term die al voor Darwins Origin of Species in omloop was.



IEDERE EEUW HEEFT zijn freak. In de zeventiende eeuw stond de dwerg in het middelpunt van de belangstelling, in de achttiende was de hoofdrol weggelegd voor de reus. De negentiende eeuw spande de kroon en legde speciale belangstelling aan de dag voor de oerlelijkerd en het beestmens. In de afgelopen eeuw dook de nieuwsgierigheid onderhuids en kwamen de geestesgestoorden, zwakzinnigen en neurologische gevallen (‘De man die…’) aan de beurt — de freak als wangedrocht raakte buiten beeld.


Ruim genomen blijft de negentiende eeuw voor het ouderwetse werk — zeg maar de vrouw met de baard en de man met de drie benen — het meest interessant. Vooral ook door de toen moderne fotografie die er op onopzettelijk kunstzinnige wijze getuigenis van heeft afgelegd. (Onlangs is er van de beroemde fotocollectie-Jenkins, overgekocht door de Japanse kunstenaar/verzamelaar Akimitsu Naruyama, een prachtige bloemlezing verschenen: Freaks, uitgeverij Librero.) In onze naoorlogse tijd is er door de prenatale diagnostiek een eind gemaakt aan de geboorte van zulke gedrochten — in de westerse wereld althans.


De tentoongestelde mens is dus een negentiende-eeuws, om niet te zeggen Victoriaans fenomeen. In die hoogtijdagen kreeg de Amerikaan Phineas T. Barnum zijn circustent gemakkelijk vol voor ‘de grootste show op aarde’: de freakshow. (Zelf hield hij, ‘frequent bezoeker van de opera, eersteklasconcerten, lezingen en dergelijke’, naar deze voorganger van Joop van den Ende uiteraard verklaarde, meer van ‘een hogere vorm van amusement’.) De juffrouw Lapsen die zich niet in het darwiniaanse zoogdier herkenden, konden zich in dergelijke circus side shows zekerheid verschaffen: zij zijn de freaks en ikke niet. Een hele geruststelling. De therapeutische nieuwsgierigheid en het kalmerende effect van de catharsis zorgden voor enorme belangstelling. Het bevrijdende lachen om freaks, hoe dubbel ook, werd ongeveer in dezelfde tijd ontdekt door de schrijvers Mark Twain en Charles Dickens (in diens The Old Curiousity Shop). (Terzijde: de ironie wil dat de chemische bestrijding van depressie en verveling met thalidomiden, zoals softenon, in het begin van de jaren zestig van de moderne twintigste eeuw in sommige gevallen juist tot misgeboorten, tot ‘freaks’ leidde.)



FREAKS: OM DIE naam is een hoop te doen geweest. Nog net in de negentiende eeuw, in 1898, hield een aantal freaks uit de stal van het Barnum & Bailey Circus een protestbijeenkomst, bijeengeroepen door Annie Jones, wellicht de beroemdste vrouw met baard ooit. Er moest iets anders voor verzonnen worden. De aloude benamingen (monsters, curiositeiten, misgeboorten, mutaties) voldeden al helemaal niet. Er werden honderden suggesties gedaan, waarvan er slechts één bijna unaniem werd overgenomen: prodigies (te vertalen als ‘wondermensen’), een voorstel van de bisschop van Winchester. Maar die benaming raakte niet ingeburgerd.


Ach, wat maakt de naam ook uit? Mevrouw Jones had beter haar baard af kunnen scheren, dan was ze van het hele gedoe af (maar ook van haar inkomstenbron). Hedendaagse medische wetenschappers gebruiken lelijke en even onzinnige als omslachtige eufemismen als ‘mensen met groeiproblemen’ of ‘psycho-endocrinologische patiënten’. Eufemismen zijn de plastische chirurgie van de taal. Nee, dan een erudiete geleerde als Leslie Fiedler die in zijn diepgravende Freaks, Myths & Images of the Secret Self met meer gevoel voor de poëzie van de absurde werkelijkheid opteert voor de aloude terminologie, van dwerg tot freak, juist vanwege die ambigue en verwonderde bijklank erin, ‘zo geprezen door dichters’. Freaks representeren al eeuwen het fantastische. Schilders als Goya en Velásquez, schrijvers als Rabelais, Swift, Carroll en filmmakers als Fellini, David Lynch en Lars von Trier deden en doen er hun voordeel mee.


Wat vergeten wordt is dat ‘freaks’ uiteraard de verzamelnaam is voor een groep zeer verschillende individuen. Over de nieuwe naam bestond onderling al geen eenstemmigheid en eigenlijk zijn freaks het onderling zelden of nooit eens. Dat geldt zelfs voor veel Siamese tweelingen: ruzies tussen de twee hoofden aan dat ene lichaam zijn een normale gang van zaken. Het was voor Mark Twain de inspiratie tot een hilarische parodie waarin hij vertelt dat een beroemde tweeling, Chang en Eng, fanatiek meevocht tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog: Chang met het separatistische zuiden en Eng aan de kant van het noorden. ‘Ze namen elkaar gevangen bij Seven Oaks.’


Inderdaad, ook in hun verdeeldheid zijn freaks precies als ‘gewone’ mensen. Tentoongesteld worden? De ene freak vond het verschrikkelijk, de andere wilde het voor geen goud missen (voor sommigen leverde het ook daadwerkelijk gouden bergen op). Publiek? De een haatte het, de ander kon niet zonder. Sommigen lieten zich gebruiken, anderen waren zelf gewiekste zakenlui. Frederick Drimmer schrijft erover in zijn klassieke casusverzameling met de titel Very Special People — helaas ook zo’n onzinnige synoniem. De meeste freaks waren minder begaafd, maar er waren er ook bij die vier, vijf talen spraken. Je had luie freaks en ijverige, vrolijke en neerslachtige, schaamtevolle en exhibitionistische, saaie en uiterst humorvolle: je kunt het zo gek niet bedenken of er heeft er wel een bestaan. Want naar de geest zijn we allemaal freaks, zelfs juffrouw Laps. Met enige overdrijving — hoeveel is nog maar de vraag — zou je kunnen zeggen dat het hele leven, de complete organische natuur, een afwijking is van de materie, de droom van een steen.



HEEL DE MENSELIJKE kleinheid, perfiditeit en dwaasheid komt tot uiting in zijn omgang met de freak. In Hitler-Duitsland en de sovjetheilstaat waren freakshows verboden om gevaarlijke, ideëel-esthetische redenen; in ons vrije Westen nog net niet, maar we hebben er ethisch gezien de grootste moeite mee.


Onze nieuwsgierigheid wordt aan banden gelegd door sociaal-culturele conventies, door onze schaamte en ons inlevingsvermogen. ‘De belangstelling voor het innerlijk heeft die voor het uiterlijk gecompliceerd’, merkte journaliste Bianca Stigter op in een NRC-artikel over ‘de tentoongestelde mens’ naar aanleiding van de gelijknamige expositie in het Haarlemse Teylers museum (1993). Terecht, maar in de negentiende eeuw, vervolgt Stigter, vroeg men zich blijkbaar niet af hoe het was om op een podium te zitten ‘en om niets bekeken en, soms, uitgelachen te worden’. Om niets? Een man uit wiens buik z’n parasitaire tweelingbroertje groeit, een man met een hoofd op zijn hoofd, een jongen met een staart onder aan zijn rug, een vrouw van bijna driehonderd kilo. Noem dat maar niets!


Het heeft er veel van weg dat de normalen zich de schaamte van de freaks toegeëigend hebben, tegen beter weten in hun uniciteit ontkennen, ze bagatelliseren tot medische probleemgevallen met alle gevolgen van dien. Het is de moraal van de normalen, het gelijk van de grote groep, de dictatuur van de democratie.


We hebben de freaks, voor zover nog aanwezig, opgeborgen in verpleeghuizen waar ze, onttrokken aan het oog van de wereld, worden verzorgd of onderworpen aan medische behandeling. Ze hoeven niet meer in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Dat lijkt allemaal prachtig, maar hoeveel gewone stervelingen ontlenen hun laatste gevoel van eigenwaarde niet aan het feit dat ze in hun eigen levensonderhoud voorzien, hoevelen zouden absoluut niet weten wat ze met hun leven aanmoesten als ze dat ontnomen werd? Want in deze goddeloze wereld is er altijd nog het vege lijf.


Nu wil het geval dat verreweg de meeste freaks in het verleden heel goed uit de voeten konden met hun lichamelijke lot. Sterker nog, freaks waren de kunstenaars van het lichamelijk gebrek en de overwinning daarvan. Natuurlijk, het getuigt in zekere zin van een sadistisch genoegen om te kijken hoeveel moeite het een man zonder armen en benen kost om eenvoudige handelingen te verrichten zoals eten en drinken - maar hij flikt het toch maar mooi.


Lang niet alle freaks waren zielenpoten. Francesco Lentini schrok zo van wat hij zag in een verpleeghuis voor ernstig gehandicapten dat hij nooit meer klaagde over zijn lastige derde been. Sommigen verdienden een fortuin, de meesten een aardig inkomen; ze verschenen aan vorstenhuizen, waren getrouwd, hadden kinderen, enzovoort. Ze leidden niet ondanks, maar dankzij hun handicap een rijk leven of in ieder geval een eigen leven. Het waren volwaardige individuen met een eigen trots. En uiteindelijk was het de diepste wens van bijna alle freaks om een normaal leven te kunnen leiden. Het is tegelijkertijd hun tragiek, zoals in het geval van de Elephant Man, die een normale slaaphouding moest bekopen met de dood (zijn nek brak door het gewicht van zijn hoofd). Zoals journalist Wim Zaal zich al eens afvroeg: ‘Is onze afwijzing van tentoongestelde mensen misschien eerder een kwestie van optiek dan van ethiek, eerder een kwestie van wegkijken dan scherpziendheid?’


Zelfbeschikking, dat is de crux van het verhaal. Exploitatie door geslepen impresario’s is natuurlijk uit den boze, misstanden als dwergwerpen daargelaten, zeg ik voorzichtig, want wat als zo’n lilliputter er nou lol in heeft of er een extra centje aan verdient?



DAT WE NIET WILLEN toegeven aan onze zogenaamd ongezonde belangstelling komt wellicht deels voort uit zelfbescherming. Bij de confrontatie met een misvormde raak je vervuld van een vreemd, gistend mengsel van gevoelens. Je kunt om hen lachen en tegelijkertijd steekt er iets. Ze hebben door hun afwijking de zeggingskracht van de karikatuur: in de overdrijving komt de waarheid naar boven. Maar welke waarheid? Verbeelden zij ons geheime zelf, zijn zij de zinnebeelden van de verborgen kanten van ons innerlijk, zoals Leslie Fiedler stelt in zijn erudiete Freaks, Myths & Images of the Secret Self?


The secret self? Dergelijke onthullingen van wat zich in ons binnenste afspeelt lijken me voorbehouden aan de psychiatrische en neurologische gevallen, zoals Oliver Sacks’ Tourette-patiënten. Nee, bij de freaks gaat het juist om het zichtbare, om de lichamelijke verbeelding van het raadsel dat ons leven is. Ik geloof dat het daarbij gaat om het geheim dat de ander is en om het enige wat je met hem deelt: de vraag hoe je lot te dragen, het lot dat bij de freak zoveel duidelijker aan het licht treedt dan bij jou. De freak is het geval apart, de uitzondering. Daarom is absolute eenzaamheid zijn deel.


Is dat wat ons steekt? ‘Zou dit gevoel van alleen staan, van reddeloze eenzaamheid wellicht de oorzaak zijn van de treurnis die ons overvalt bij het zien van het mismaakte?’ vraagt patholoog-anatoom Gonzalez-Crussi zich af in zijn essay ‘Over misvormingen’ (uit: Mijn anatomische lessen). Het kan zijn. Maar ik geloof dat de sociale conventie, het fatsoen, die treurnis voorschrijft. De meesten — kinderen en die sociale monsters voorop — moeten vooral lachen als ze met een freak geconfronteerd worden. Voor een kind is eerder de schijnbaar zo vertrouwde wereld der volwassenen, met al hun beharing en vreemde uitstulpingen dan wel wormvormige aanhangsels, een beangstigende freakshow. En helemaal als ze zelf Die Verwandlung ondergaan. Maar treurig worden ze er niet van.


Hoe zouden wij, gezond van lijf en leden, eenzaam kunnen zijn te midden van zoveel gelijken? Maar ach, natuurlijk, die gelijkheid is uiterlijk, de schone schijn. We zijn wel degelijk alleen. Dáár steekt het wellicht. Bovendien: bij schoonheid gaat het om het ideale uiterlijk, maar idealen zijn veranderlijk en het uiterlijk ook. De modellen van vandaag, de graatmagere jongedames en de opblaaspoppen die door het leven gaan als Chippendales, zijn de freaks van morgen.



DE MEESTE FREAKS bleven hun leven lang alleen. Zoals de Elephant Man, wiens geslachtsorgaan trouwens onaangetast was door zijn ziekte. Hij werd in zijn latere jaren omringd door mooie adellijke dames. Maar zo dichtbij als die waren, ze bleven onbereikbaar; vol begrip verlangde hij dan ook naar een blinde vrouw. Vergeefs. Toch zijn huwelijken tussen freaks — een reuzin en een dwerg, een crocodile man en een dikke dame met baard — bepaald geen uitzondering. En er zijn genoeg gevallen bekend van een huwelijk tussen een freak en een lichamelijk gewoon mens. Soms ging dat goed, meestal niet.


Julia Pastrana, ‘de lelijkste vrouw ooit’ — meer apin dan mens — maar wel een gevoelsmens, trouwde uit liefde met haar manager. ‘Hij houdt van mij zoals ik ben’, beweerde ze, en ze raakte zwanger. Na de geboorte die het misvormde kind en vervolgens de moeder fataal werd, liet de man hen mummificeren om ze vervolgens tentoon te stellen. De mummies schijnen nog steeds te bestaan. Later hertrouwde de man met ‘de zuster van Julia Pastrana’, een al bijna net zo lelijke vrouw met minstens zoveel talenten als haar voorgangster: ze kon mooi dansen, was muzikaal en sprak verscheidene talen. Een andere vrouw, Helen Burke, was zo lelijk dat mannen voor haar bezweken — van schrik. Maar niet alle schrikwekkende schoonheden ondergingen dit lot. Grace McDaniels, ‘de vrouw met de muilezelbek’, was volgens de betrouwbare freakfotoverzamelaar Edward Malone (‘geloof het of niet’) voor veel mannen juist daarom aantrekkelijk. Deze Grace (okee, soms zijn namen wel degelijk misplaatst) kreeg tal van huwelijksaanzoeken. Ze trouwde met een knappe man en kreeg een zoon die haar manager werd. Voor de volledigheid: Malone vond haar meer op een nijlpaard lijken.


De arm- en beenloze Matthew Buchinger trouwde vier keer en had elf kinderen te onderhouden. Zijn tegenvoeter Francisco Lentini had drie benen en twee geslachtsdelen, uit zijn huwelijk werden vier anatomisch normale kinderen geboren. Myrtle Corbin had nóg een beentje voor: twee gezonde benen en een stel daartussen. Ze trouwde en baarde vijf kinderen: drie uit het ene onderlichaam en twee uit het andere.


Zelfs Siamese tweelingen traden in het huwelijk, zoals de beroemde Chang en Eng. Ze trouwden met de zusjes Adelaide en Sarah Ann Yates, Amerikaanse quakers van Iers-Hollandse afkomst. Het waren tamelijk gelukkige huwelijken die lang duurden en veel gezonde nakomelingen voortbrachten: tien zonen en twaalf dochters. De Siamese vrouwen Violet en Daisy Hilton trouwden allebei, scheidden allebei en bleven de rest van hun leven bij elkaar.


Freaks prikkelen de fantasie, ik zei het al. Mogelijk omdat zij bij uitstek ‘het andere’ vertegenwoordigen. Het lichamelijk andere, waarmee ze bij ons het ultieme seksuele verlangen oproepen. Zo is er een tijd geweest waarin de dwerg geërotiseerd werd — dat gebeurt trouwens nog steeds — in obscure pornofilms. Hierbij speelt de vermoede sublimatie van hun ondermaatsheid een rol; van reuzen was bekend dat ze vaak impotent waren, een teleurstelling die bijvoorbeeld Catherina de Grote aan den lijve ondervond. De dikke vrouw uit de contactadvertenties is als vanouds de gedroomde bedgenote: de moddervette mother Goddess tref je aan in vele oude culturen. Seksuele fantasie is van alle tijden. De knappe Siamese vrouwen Rosa en Josepha werden ‘de twee Mae Wests verbonden door het stuitbeen’ genoemd.



BEHALVE SEKSUEEL verlangen worden in deze tijd van ‘kinky seks en dwangmatige openhartigheid’ (Fiedler) de praktische vragen opgeroepen die daarbij horen: hóe doen ze het? Boeienkoning Houdini wist het ook niet, maar hij raadde Siamese tweelingen aan zich in ieder geval af te wenden tijdens de bezigheden van de wederhelft. Intussen maakt deze vraag de metaforische kracht uit van een film als Posession van Andrzej Zulawski, waarin een vrouw geobsedeerd is door seks met een veelarmig wezen. Freaks zijn het levende bewijs van die droom van het andere.


Ook moderne freakfotografen als Erwin Olaf en Joel-Peter Witkin appelleren met hun werk duidelijk aan het seksuele. Het zijn vaak schitterende foto’s, maar het ligt er soms wel dik bovenop. Dan laten de oude (negentiende-eeuwse) foto’s die niet omwille van de kunst maar omwille van hun documentaire waarde zijn gemaakt, meer aan de fantasie over. Die verhullen nog iets, houden een belofte in (Van wat? Van de waarheid omtrent onszelf, het ondraaglijke geheim van de ander, van bizarre seks?) terwijl modernen als Olaf en Witkin het taboe reeds ver voorbij zijn en misschien wel huns ondanks tot louter ironische Spielerei vervallen. Dat is ze nauwelijks aan te rekenen. Want in een wereld zonder waarden — en de onze is dat au fond — gibt es auch nichts anderes mehr. Ook geen geheimen. Ons rest slechts het doorzichtige bedrog van de reclame en het luchtige bedrog van de kunst.


We zijn afgestompt door het dagelijkse bombardement van prikkels en we weten het, we amuseren ons kapot en kunnen nauwelijks nog iets voelen, geluk noch ongeluk. Maar die immuniteit is wel degelijk pijnlijk, een soort fantoompijn. Diane Arbus (1923-1971), portretfotografe van onder meer freaks, ervoer zoiets al in haar jeugd. Wat zij met haar foto’s probeerde uit te drukken was de onmogelijkheid om in andermans huid te kruipen, ‘dat iemand anders tragedie niet dezelfde is als die van jezelf’. Misschien was zij wel de laatste die het legendarische van freaks kon onderkennen. De freak als ‘de persoon die je tegenhoudt en je opdraagt een raadsel te beantwoorden’. Ze voegt eraan toe dat de meeste mensen door het leven gaan met de vrees voor een traumatische ervaring. Terwijl freaks ‘zijn geboren met hun trauma’s. Zij hebben hun test in het leven reeds doorstaan. Zij zijn aristocraten.’


Als dat zo is, dan zijn wij normalen dus de armen van gevoel. Ons enige trauma is onze geboorte en dat is voor velen al erg genoeg. En wellicht was het dat ook wel voor Arbus zelf: in 1971 maakte ze er een einde aan.