Na de Tweede Wereldoorlog schrijft Albert Camus een tweede versie van Caligula. In die tekst hangt de stank van de Goelag en de rook van de gasovens. Hij is derhalve rechtlijniger, zo u wilt: politiek correcter. Veel good guys versus een bad guy. Het is de enige versie van Caligula die we hier kennen. De tekst is in Nederland zelden gespeeld - ik herinner me een regie van Peter Eversteijn, en een voorstelling in het Amsterdamse Bos. De herontdekking van de oerversie van Caligula lijkt me winst. Niet zozeer omdat het zicht op de titelfiguur hier wezenlijk anders zou zijn. De jonge keizer huilt wat meer, zijn verlangens (bijvoorbeeld om de maan te bezitten) zijn minder pathologisch uitgeschreven. De rol van zijn voornaamste tegenstander Cherea, een van de weinige intellectuelen aan het keizerlijk hof, is echter beduidend dubbelzinniger, en daardoor intrigerender. Cherea is gefascineerd door Caligula’s onzekerheid, die mensen immers dwingt tot nadenken. Cherea is verslaafd aan nadenken. Hij verwijt de gevestigde politiek (de senatoren) dat ze hun keizer niet doorzien: ‘Caligula verandert zijn filosofie in lijken. Jullie noemen dat anarchie. En hij vindt dat kunst. Maar in de grond van de zaak is dat hetzelfde.’ Die gedachte verdraagt Cherea niet. Hij kan niet leven in een wereld ‘waarin de meest bizarre gedachte in een seconde binnendringt in de werkelijkheid.’ Cherea houdt zichzelf het liefst in de hand. De wereld die Caligula voorstaat, kan hij gewoon niet aan. Cherea is een Realpolitiker.
Van Hoves voorstelling van Caligula doet een poging die strijd te tonen. Het gevecht tussen het tarten van de grenzen der onzekerheid, versus ‘de wereld’ die alles ‘het liefst in de hand houdt’. Het duel dus tussen Kunst (met als ultieme consequentie: de tirannie van de ongewisse uitkomst) en de logica van het Gezond Verstand, de utopie van een gelukkig leven (waarin existentiele analyses tot op het bot verboden zijn).
Een voorstelling met die ambitie zweert niet bij een dwingende handeling. We ‘wonen’ enkele uren in de hoofden van protagonisten die pogen en public over wezenlijke vragen na te denken. De rust die daartoe vereist is, wordt de toeschouwer van Caligula in ruime mate gegund. Er is geen decor dat de aandacht afleidt, er zijn wat tafels en stoelen, de spiegel die Camus voorschrijft (waarin Caligula zichzelf regelmatig angstig bekijkt) hangt ponticifaal midvoor. Er is veel technologie: schakelkasten, camera’s, monitoren. De acteurs spreken tot ons via ‘zendmicrofoons’, kleine bobbeltjes die op het voorhoofd zijn geplakt, waardoor hun stemgeluid via speakers de zaal in wordt geslingerd. Dat heeft voordelen. Het naar binnen gekeerde, bijna intieme spreken van de acteurs geeft je het idee in hun hoofd te wonen. Prachtig is ook dat we echt alles horen: adem, aarzeling, slikken, de goed gedoseerde stiltes. Nadeel van de technologie is de afstand, de vervreemding, de verveling en irritatie ook, over deze hoorspel-kern-in-slow-motion. Die afstand stal iets weg van mijn helderheid over waarom zij, deze talking heads, daar, achter die high-tech-muur, mij op dit moment met deze tekst willen confronteren. Ergens binnen de drie uur die Caligula in beslag neemt, raakte ik hopeloos verdwaald. En misschien is dat ook kwaliteit.