De lokaliteit die in het Nederlands wordt aangeduid met «bureau voor gevonden voorwerpen» heet in het Duits kort en bondig Fundbüro. Is er iets saaier en stoffiger dan de ruimte in de uithoek van een station waar vergeten eigendommen worden bewaard? Eigenlijk niet, behalve dan als Siegfried Lenz over deze plek een roman schrijft. Dan gebeurt er iets bijzonders. Want Lenz behoort tot de grote vertellers van het naoorlogse Duitsland. Zijn Fundbüro is een oord waar een bijna ouderwets soort harmonie heerst tussen de personen die in het Centraal Station van Hamburg waken over verloren goed, en waar regelmatig vreugde heerst als een gevonden voorwerp weer aan de rechtmatige eigenaar kan worden overhandigd.

Maar het is ook een oord vol symboliek, een metafoor voor het leven zelf, waarbij het gaat om winnen of verliezen, om mensen die elkaar kwijtraken en vinden, die nieuwe vriendschappen aanknopen. Lenz plaatst tegenover de kleine wereld van het bureau waar gevoelens en eigendommen van mensen worden gerespecteerd, een boze, onpersoonlijke buitenwereld waar het besef voor normen en waarden verloren is gegaan; een verlies dat, zo luidt de les van het Fundbüro, niet mag worden geaccepteerd.

Siegfried Lenz is inmiddels dik in de zeventig. Hij werd in 1926 geboren in Masuren, een landstreek die sinds 1945 tot Polen behoort. Hij kwam na de oorlog in West-Duitsland terecht, waar hij spoedig samen met Heinrich Böll (overleden in 1985) en Günter Grass het geheugen van Duitsland ging vormen. Want terwijl de meeste Duitsers na de oorlog het nazi-verleden verdrongen, gingen zij in verhalen en romans over dat verleden schrijven. Lenz deed dat vooral in zijn grote romans Deutschstunde, verschenen in 1968, en Heimatmuseum.

Lenz, van wie enkele boeken in het Neder lands werden vertaald, is overigens niet de enige representant van de oude literaire elite in Duitsland van wie nu nieuw werk verschijnt. Günter Grass, Martin Walser, Christa Wolf en Alexander Kluge volgen.

In Fundbüro weerspreekt Lenz ogenschijnlijk de tijdgeest. De ijver waarmee in het bureau de gevonden voorwerpen worden geregistreerd en bewaard en waarmee wordt gezocht naar de eigenaar staat haaks op de zorgeloosheid waarmee in de moderne consumptie- en wegwerpmaatschappij met dingen wordt omgesprongen. Weinig is van echte waarde, want alles kan worden vervangen. Het personeel van het Fundbüro bestaat bovendien uit losers, mensen die elders bij de spoorwegen niet bruikbaar waren. Maar ze zijn niet verbitterd of teleurgesteld; het beheren van gevonden voorwerpen schenkt hen grote voldoening.

Dat geldt in de eerste plaats voor Henry, de hoofdpersoon van de roman. Henry, 24, is een talentvol ijshockeyspeler. Maar in tegenstelling tot zijn leeftijdgenoten droomt hij niet van een snelle carrière en veel geld. Henry is een vriendelijke, behulpzame jongeman zonder ambities. Hij wil niet hogerop; een aangenaam leventje leiden vindt hij belangrijker. Hij maakt kennis met Fedor Lagutin, een jonge Rus, of beter gezegd een Baskjir, een volk uit het zuiden van de Oeral. Deze hoogbegaafde wiskundige werkt in Duitsland mee aan een speciaal onderzoeksproject. De twee mensen met een volkomen verschillende afkomst en achtergrond vinden elkaar.

Is Fundbüro werkelijk een roman tegen de tijdgeest? Henry kan de problemen van de moderne tijd niet ontlopen, hoe graag hij dat ook zou willen. Een van die problemen is wat we «zinloos geweld» zijn gaan noemen. In Duitsland gaat dit geweld vaak gepaard met vreemdelingenhaat. Henry wordt geconfronteerd met in zwart leer gehulde motorrijders die voetgangers omsingelen, intimideren en bedreigen. Hij moet toezien hoe ook zijn vriend Fedor wordt achtervolgd en opgejaagd, waarbij hij ernstig gewond raakt. En Henry moet inzien dat dit geweld niet met een goed gesprek uit de weg te ruimen valt. Als ook nog de postbode, de Nigeriaan Joe, wordt aangevallen, grijpt Henry een ijshockey stick en verdedigt Joe tegen de aanstormende motorrijders. Terwijl hij zich weert, krijgt hij hulp van omstanders die zich tot dan toe, net als Henry zelf, afzijdig hadden gehouden.

De zachtaardige Siegfried Lenz is ervan overtuigd dat als geen andere middelen meer helpen geweld met geweld moet worden beantwoord. Hij wil dat burgers hun moed hervinden en zich mengen in situaties waarin medeburgers worden belaagd. Daarbij weet Lenz dat racisme ook uit verbaal geweld kan bestaan en dat woorden soms harder treffen dan slagen. Fedor besluit Duitsland te verlaten als hij tijdens een feest op de universiteit wordt beledigd. Henry laat hij weten: «De pijl die je treft, kun je eruit trekken, maar woorden blijven steken voor altijd.»

De boodschap klinkt ons bekend in de oren na alles wat over zinloos geweld is gezegd. Maar er is niemand die deze boodschap zo gevoelvol en zo precies kan verwoorden als Siegfried Lenz.