Toneelstukken zijn vaak net mensen. Je hebt er iets mee of niet. Maar soms irriteren ze je eerst en begint pas langzaam te dagen wat er waardevol aan ze is. Met Angels in America (1991) van Tony Kushner had ik eerst helemaal niets. Ik zag het stuk toen ik toevallig in New York was en ik vond het druk, warrig, overdreven en vol edelkitsch. Te veel engelengedoe en sentimentaliteit. Daarom heb ik in 1995 de voorstelling die Guy Cassiers er bij het Ro Theater van had gemaakt niet bezocht. Ik zag op tegen zes uur homokitsch. Jammer en stom.

Ik zie trouwens nu pas dat het stuk meer joodse kitsch dan homokitsch bevat. Soms bijna ondraaglijk: Ethel Rosenberg bijvoorbeeld, de vrouw die als communistische spion de doodstraf kreeg, zingt een Jiddisch wiegeliedje voor de stervende Roy Cohn, de ultrarechtse advocaat die haar op de elektrische stoel bracht. Maar kitsch en sentimentaliteit kunnen ook een functie hebben in een verhaal waarin verbeelding en werkelijkheid door elkaar lopen. De werkelijkheid kan kitscherig zijn, en het kan een kwestie van verbeelding zijn zo’n barok stuk als Angels in America tot de kern terug te brengen.

Angels in America is het verhaal van de opkomst van aids in een hardvochtige maatschappij, die van president Reagan. Alleen de allerrijksten kunnen zich de middelen permitteren die het mogelijk maken ondanks de ziekte in leven te blijven. Maar vaak zullen die juist ontkennen dat ze deze homoziekte hebben.

We zien het verhaal van twee personen die op de vlucht zijn voor de ziekte. Roy Cohn is een historische figuur, een rechtse, joodse advocaat met veel trucs en macht (1927-1986). Hij ontkent dat hij homo is. Hij is in zijn eigen ogen een heteroseksueel die het met jongens doet. Louis Ironson lijkt waarschijnlijk het meest op de schrijver, een nerveuze, joodse, linkse, idealistische, homoseksuele intellectueel in een tijd dat al die bijvoeglijk naamwoorden nog onverbrekelijk bij elkaar leken te horen. Louis ontkent niet dat hij homoseksueel is, maar hij laat zijn vriendje Prior Walter, die aids heeft, hopeloos in de steek.

Ivo van Hove regisseert het stuk bij Toneelgroep Amsterdam op een volstrekt leeg toneel, met nauwelijks enige rekwisieten. Zelfs de vele ziekenhuisbedden ontbreken. Een fles met infuus aan een slangetje volstaat. Geen engelen met grote of kleine witte vleugels. Geen fotorealisme of extravagante verbeelding. Als achtergrond alleen wat projecties: in het eerste deel beelden van New York, waar het stuk speelt, nog met Twin Towers, want het is 1985; in het tweede deel vooral vredige landschappen en water, veel troostend water.

Ivo van Hove vertrouwt geheel op zijn over de hele linie uitstekende acteurs. Hans Kesting speelt de advocaat Roy Cohn als een houwdegen, die we snel onder invloed van de ziekte zien aftakelen, maar die zijn trots en strijdbaarheid niet verliest. Zelfs de geest van zijn slachtoffer Ethel Rosenberg (Marieke Heebink) krijgt hem niet klein. Een zwarte verpleger wordt het teveel en hij koppelt zijn infusen af.



Louis Ironson wordt gespeeld door Fedja van Huêt. Hij doet dat, als ik de meeste recensies mag geloven, bijna onopgemerkt, en dat is misschien juist zo effectief. Hij speelt geen homo en geen jood, hij is gewoon een mens. Hij is een soort Elckerlyc, een mens zoals wij allemaal, een sympathieke jongen die afschuwelijke dingen doet. Je hoeft niet speciaal een homo of een jood te zijn om je medemens in de steek te laten, of man, of intellectueel, of New Yorker of yup. We zien ook wat daar de gevolgen van zijn. Louis kan, als hij spijt krijgt, niet meer terug naar Prior (Eelco Smits) en hij kan ook niet meer gelukkig worden met zijn nieuwe vriend Joe Pitt (Barry Atsma), die voor hem zijn mormoonse vrouw Hannah (Hadewych Minis) in de steek heeft gelaten.

In deze voorstelling zien we mensen die worstelen met ziekte, liefde, ouderdom en met hun lot. Soms is het verwarrend door de vele (door de schrijver al voorgeschreven) dubbelrollen: is Alwin Pulinckx nu een engel of een dokter in zijn eenvoudige witte jasje? En misschien doet dat er ook niet toe. Een dokter kan net zo goed troost bieden als een engel, en beiden komen ze de dood aanzeggen.

Er is maar één ding waar ik moeite mee heb. De zwarte verpleger (Roeland Fernhout) pakt de stervende Roy Cohn zijn voorraad pillen af en geeft ze aan de jonge Prior, die er geen geld voor heeft. Dit is bijna de sentimentaliteit van een jongensboek. En onwaar. In deze wereld kunnen de rijken de middelen wél betalen die de armen in Afrika moeten ontberen. Dat had de voorstelling door wat meer sarcasme kunnen laten zien.

Angels in America wordt tot eind mei in heel Nederland gespeeld