William Eggleston, Red Hair, 1970 © Eggleston Artistic Trust

Er zijn dingen die weliswaar uitgebreid zijn benoemd en beschreven, maar die toch altijd de indruk blijven wekken nooit volledig te zijn begrepen. Een van deze dingen is de verzameling eigenaardigheden die we zonder veel nadenken samenvatten als ‘rood haar’.

Vanaf het omslag van Joel Meyerowitz’ fotoboek Redheads, uit 1991, staart een meisje met een dikke bos rood haar dat in twee gelijke delen opzij over haar schouders valt recht in de lens. Ze heeft haar armen om haar opgetrokken knieën gevouwen en haar mond hangt een beetje open, alsof ze juist iets wil gaan zeggen, of zich misschien net heeft bedacht. (Ja, ja: ‘Meisjes, met de rode haren’…) Pas wanneer je je van haar blik hebt losgerukt, zie je ze: sproeten. Overal sproeten. Het zijn er veel en het worden er steeds meer. Het zijn er zo veel dat haar huid vlekkerig is geworden, als de schil van een banaan die zijn beste tijd heeft gehad.

Redheads is, heel toepasselijk, opgedragen aan iemand die luistert naar de naam Ariel – tot de komst van Merida, uit Brave, lange tijd onbetwist de roodste van alle Disney-prinsessen. Het was in zekere zin een speling van het lot dat Meyerowitz in Cape Cod roodharigen begon te fotograferen. Hij kwam er voor het weldadige blauw van de lucht en het net zo weldadige blauw van de zee, maar toen hij zijn aandacht van de omgeving naar mensen verlegde besefte hij op een goede dag dat van de honderd mensen die hij een maand eerder fotografeerde er niet minder dan 35 roodharig waren geweest. Aangezien het aantal roodharigen in de gehele populatie in de Verenigde Staten net als in de meeste andere westerse landen hooguit een paar procent bedraagt, was hiermee in zekere zin een obsessie niet geboren maar eerder geopenbaard.

In zijn inleiding beschrijft hij op even sentimentele als bevoogdende toon hoe ze op een oproep in de krant af kwamen met ‘hun moed en hun verlegenheid, hun nieuwsgierigheid en hun dromen, en ook met hun verhalen over hoe het is om roodharig te zijn. Er waren pijnlijke jeugdherinneringen, de privacy-inbreuken – “Hé rooie”, “sproetenkop”, “wortelhoofd”. Ze deelden ook hun overwinningsgevoelens met me, hoe ze deze jeugdige roem achter zich hadden gelaten en hoe ze, als reuzen of dwergen of atleten, in bijzonderheid waren gegroeid en hoe ze, door haar te overleven, erdoor veredeld waren.’

Een genetische afwijking vormt de basis voor vrijwel alle vormen van roodharigheid, maar waar Meyerowitz’ foto’s van een bijzondere empathie getuigen, komt hij in zijn reflectie op de inhoud van het werk niet veel verder dan iets wat het midden lijkt te houden tussen grotesquerie en cliché.

Astrid Lindgrens Pippi Langkous, Charles Dickens’ Uriah Heep in David Copperfield, Jan Wolkers’ Olga in Turks fruit, Henry James’ Peter Quint in The Turn of the Screw, Jules Renards François Lepic in Poil de carotte: in een roman is rood haar een suggestie, zit iedere rode haarbos bomvol betekenis. Op de achterflap van mijn vergeelde pocketeditie van Still Life with Woodpecker, van cultschrijver Tom Robbins, staat onder een foto van een breed grijnzende, borstelig besnorde auteur dat het een soort liefdesverhaal betreft waarin het doel van de maan uit de doeken wordt gedaan, het verschil tussen criminelen en outlaws aan bod komt en het conflict tussen sociaal activisme en romantisch individualisme wordt onderzocht. ‘It also deals with the problem of redheads.’

‘Mijn ene oma is gewoon antisemiet, maar de andere heeft een enorme hekel aan roodharigen’

Dat roodharige probleem wordt in deze roman gevormd door de twee belangrijkste personages, Leigh-Cheri, een prinses in ballingschap met haar zo rood als ketchup, en een outlaw met een voorliefde voor dynamiet genaamd Bernard Mickey Wrangle, a.k.a. The Woodpecker. Hoewel haar naam zich laat lezen als ‘lechery’, oftewel ‘wellustigheid’ of zelfs ‘geile uitspatting’, is Leigh-Cheri sinds een abortus de braafheid zelve. Bernard Mickey Wrangle daarentegen is onverbeterlijk en onberekenbaar. Het correspondeert naadloos met de belangrijkste eigenschappen die men de twee beroemdste roodharigen uit het christendom toedicht: Maria Magdalena, de gevallen vrouw die het tot beschermheilige schopt, en Judas Iskariot, de verrader der verraders. Een beetje katholiek wantrouwt roodharigen, maar liever nog mijdt hij ze als de pest. De geschiedenis van de roodharigheid, zowel het fysieke gegeven van de zeldzaamste natuurlijke haarkleur als de culturele betekenis die eraan wordt gegeven gaat echter, uiteraard, veel verder terug.

Een week of twee terug verscheen Red: A History of the Redhead van Jacky Colliss Harvey als paperback. Onder de auteursfoto vermeldt een korte biografie onder meer: ‘Her red hair has also found her an alternative career as a life model and a film extra, playing everything from a society lady in Atonement to a Parisian whore in Bel Ami.’ Red is een hier en daar indrukwekkende maar altijd vrolijk babbelende geschiedenis van het fenomeen rood haar. Colliss Harvey begint haar verhaal in prehistorische tijden – ook onder Neanderthalers vond men roodharigen – en rolt het via de ‘ur-redhead’ die vijftigduizend jaar geleden leefde en het verschijnsel van de ‘genetic drift’, het christendom, enkele achtereenvolgende Engelse koningshuizen en de kunstgeschiedenis van de achttiende en negentiende eeuw uit naar het hier en nu. Naar Breda, om precies te zijn, waar ze in de ‘Grote Kirk’ een lezing geeft tijdens de jaarlijkse Redhead Days, naar verluidt het grootste festival in zijn soort.

Colliss Harvey vertelt geduldig over de genetica die onder roodharigheid schuilgaat. Hoe een haperend gen, het op chromosoom 16 gelegen MC1R, in de meeste gevallen als hoofdverantwoordelijk kan worden gezien voor het raadsel der roodharigheid en de lichte huid waarmee het gepaard gaat en hoe het behalve serieuze nadelen (snel verbranden, grotere kans op huidkanker, et cetera) ook biologische voordelen met zich meebrengt (het melaninetekort stelt het lichaam beter in staat vitamine D op te nemen).

Relatief gezien zijn roodharigen vandaag de dag het talrijkst in Schotland (dertien procent roodharig, veertig procent drager van het gen) en Ierland (elf procent roodharig, 46 procent drager van het gen). De grootste concentratie roodharigen buiten West-Europa bevindt zich ten noordoosten van de Wolga, in Oedmoertië. (De Oedmoerten zouden volgens sommigen direct afstammen van de Budini, een Scythisch volk met volgens Herodotus ‘rossig haar, blauwe ogen en een nomadische levensstijl’.)

Ons moderne begrip van roodharigheid valt in zekere zin voor het eerst goed te herkennen in de manier waarop in de oudheid de Scythen en Thraciërs met roodharigheid werden geassocieerd. Er valt zonder veel moeite een lijn te trekken van die eerste roodharige barbaren, via de Vikingen en de Kelten, naar de hedendaagse populaire cultuur waarin roodharigheid de rol speelt van stille aanduiding van een collectief ‘wild-zijn’, nobel of niet. Het meest recente voorbeeld is Game of Thrones, waarin de ‘free folk’ ten noorden van The Wall – minder politiek correct ook bekend als de ‘Wildlings’ – dikwijls weldadig rood haar hebben. (Zoek bijvoorbeeld ‘Thormund Giantsbane’ of ‘Ygritte’.)

Een collega zei met een strak gezicht: ‘Mijn ene oma is gewoon antisemiet, maar de andere heeft een enorme hekel aan roodharigen. Dat is iets katholieks, geloof ik.’ Hij vertelde ook over haar hardnekkige geloof dat roodharige kinderen waren verwekt tijdens de ongesteldheid. Dat bijgeloof kent een lange geschiedenis. In De boom en de vrucht: Zwangerschap en bevalling voor de medicalisering uit 1987, beschrijft Jacques Gélis hoe de nakomeling met rood haar ‘bewees hoe weinig de ouders zich hadden weten te matigen. Het beeld van het roodharige kind is altijd negatief; men drijft de spot met de “rooie”. (…) Hij vormt het bewijs dat het seksuele verbod niet is gerespecteerd, en daarom is hij voortdurend mikpunt van spot voor de andere kinderen en volwassenen van het dorp. Omdat hij is geboren uit menstruatiebloed dicht men hem algemeen slechte eigenschappen en kwalijke neigingen toe. Hij is een afschuwelijk en onaangenaam mens en volgens een oude spreuk uit de Elzas “valt een man met rood haar niet te vertrouwen”.’

Mensen zeggen: ‘Roodharige mannen zijn erg in trek bij Italiaanse vrouwen’, en ze knikken veelbetekenend

Dat laatste kan niet los worden gezien van de figuur van Judas, al lijdt het geen twijfel dat Judas’ rode haar een gevolg is van het veel oudere geloof dat roodharige mannen verraderlijk en gevaarlijk zijn. Daar bovenop was Judas natuurlijk een jood, en net als eerder de Kelten en de Vikingen wordt in de Middeleeuwen ook de joodse diaspora met roodharigheid geassocieerd. Zo kon ‘Judasdreck’ een gangbare term voor sproeten worden in het middeleeuwse Duitsland, schrijft Collis Harvey.

De rode haren van Maria Magdalena zijn weliswaar eerder een teken van ambiguïteit dan van pure verdorvenheid, maar ze zijn zeker niet los te zien van allerlei negatieve connotaties: waar Maria Magdalena haar rode lokken vandaan heeft is niet met zekerheid te zeggen, maar dat de kleur rood en prostitutie een lange geschiedenis hebben is wel duidelijk, net zo goed als dat rood haar een bepaald soort persoonlijkheid leek te suggereren.

Hoe dan ook werd Maria Magdalena vanaf de Middeleeuwen doorgaans met rood haar afgebeeld. Piero di Corimo’s Magdalena uit 1500 is een mooi voorbeeld, net als de twee ‘berouwvolle’ Magdalena’s die Titiaan schilderde, in 1533 en 1565. Het meest overdonderend is een werk uit een latere periode. Frederick Sandys schilderde tussen 1858 en 1860 een Maria Magdalena (de Engelse Prerafaëlieten hadden sowieso a thing for redheads, en ze versleten vele roodharige muzen). Het werk zet een veelheid van groene en rode tinten tegenover elkaar – de achtergrond donkergroen weefwerk, haar kleding felrood met gifgroene details, haar huid blozend-roze en haar haar… haar haar is felrood en strawberry blond tegelijk, zo lijkt het, met hier en daar de suggestie van iets wat neigt naar het lichtgevende oranje van voorgewassen worteltjes in een felverlicht koelvak.

Maar Maria Magdalena’s boetvaardigheid laat onverlet dat roodharigheid in de eerste plaats duidt op een verraderlijke inborst. De roodharige man is in het beste geval een clown, maar vaker onberekenbaar en dus onbetrouwbaar. Voor de roodharige vrouw geldt dat laatste in zekere zin ook, maar dan in seksuele zin. Daarmee is de geschiedenis van het rode haar een geschiedenis van de angst; de angst voor het vreemde, voor verraad en voor de seksualiteit.

Zoals de mens van nature geneigd is samenhang te zien, ook waar die er misschien niet is – betekenissen te ontwaren, ook wanneer die onzinnig zijn – zo is voor velen het horen van de woorden ‘rood haar’ een signaal om zich direct allerlei veronderstelde feiten te herinneren en die zonder pardon te delen. Mensen zeggen: ‘Roodharige vrouwen hebben gemiddeld veel meer seksuele partners’, en ze knikken daarbij veelbetekenend. Mensen zeggen: ‘Roodharige mannen zijn erg in trek bij Italiaanse vrouwen’, en ze knikken daarbij veelbetekenend. Mensen zeggen: ‘Wist je dat roodharigen in Australië voor “ranga” worden uitgemaakt, en dat dat van orang-oetan komt? En dat roodharigen zich vaker dan anderen tot de radicale islam bekeren, dat las ik tenminste ergens. O, en ik heb ook wel eens gehoord dat roodharigen afstammen van Neanderthalers.’ En ook daarbij knikken ze veelbetekenend. Mensen zeggen: ‘Basje Boer schrijft ook over roodharigen in haar roman Bermuda, heel grappig’, en ze lezen voor: ‘Roodharigen doen haar altijd aan embryo’s denken, aan iets wat te lang in water heeft geweekt.’ Mensen zeggen: ‘Uitstervend ras, hè…’, en ze knikken daarbij alsof je hen niets over de wereld hoeft te vertellen. Mensen zeggen: ‘Wist je dat roodharigen een heel andere pijngrens hebben dan normale mensen?’, en ze wanen zichzelf normale mensen.

Om me tot die laatste twee te beperken: roodharigheid sterft vooralsnog niet uit. De herkomst van deze zich verbluffend snel verspreidende mythe lijkt een artikel uit The Courier Mail (waarin National Geographic als bron werd opgevoerd) uit 2007 te zijn geweest, waarin een flutonderzoekje en een gebrekkig begrip van de werking van het recessieve gen werden gekoppeld aan sensatiezucht. Rood haar kan heel wat generaties overslaan voordat het zich plotseling weer manifesteert.

Het idee van de afwijkende pijngrens lijkt daarentegen wél op waarheid te berusten. Een studie wees uit dat roodharigen gemiddeld gevoeliger zijn voor pijn als gevolg van warmte, terwijl een andere studie leek uit te wijzen dat roodharigen minder pijn ervaren als gevolg van bijvoorbeeld elektriciteit. Ook is duidelijk dat roodharigen anders reageren op pijnstillers en dat in algemene zin roodharigen hogere doses anesthetica toegediend dienen te krijgen.

‘Ginger Kids’, de elfde aflevering van het negende seizoen van de animatieserie South Park, die werd uitgezonden op 9 november 2005, verleidde een Wikipedia-redacteur tot het schrijven van de volgende zin: ‘It caused controversy after its ironic premise was misunderstood by people who acted violently against redheads.’ Het is een wonderlijke zin, en hoe langer je ernaar kijkt, hoe wonderlijker hij wordt – maar dat is met ironie vaak het geval.

In de aflevering houdt Cartman een spreekbeurt over roodharigheid. Hij verwijst onder meer naar Judas en vertelt dat rood haar het gevolg is van een ziekte, ‘gingervitus’. Cartmans haat blijkt aanstekelijk en verspreidt zich snel door de school; zijn vriendjes besluiten hem een lesje te leren: ze verven zijn haar rood en bleken zijn huid. Cartman ontpopt zich vervolgens tot de leider van een roodharige afscheidingsbeweging die al snel fascistische trekken begint te vertonen. ‘The only way to fight hate… is with MORE hate!’ zegt hij. Een hele trits plotwendingen verder komt alles op z’n pootjes terecht en zingt men broederlijk een lied over raciale gelijkheid.

Een veertienjarige raakte geïnspireerd door ‘Ginger Kids’ en richtte een Facebook-pagina op ter ere van ‘kick a ginger day’. Het evenement werd uiteraard gepareerd met de instelling van ‘kiss a ginger day’. (Wat even vanzelfsprekend minimaal één iemand in de pen deed klimmen om te beweren dat daarmee in feite een oproep tot geweld werd ingeruild voor een oproep tot seksuele intimidatie.) Een YouTube-gebruiker onder de naam CopperCab vergaarde internetroem door de ondankbare taak op zich te nemen Cartman en alle pestkoppen die aan hem een voorbeeld hadden genomen van een weerwoord te voorzien. ‘Gingers do have souls!’ schreeuwt hij tegen het apparaatje in zijn hand. Het is een verbluffende video van iemand die op een hartverscheurende manier eenzaam is.

Colliss Harvey eindigt haar verhaal zoals gezegd op het festival in Breda. Die plek staat voor haar symbool voor de gemeenschap die roodharigen met elkaar vormen, hun onderlinge verbondenheid. Maar het is ook duidelijk dat ze in het hier en nu aangekomen begint te worstelen. Om haar verhaal niet te veel gewicht te laten verliezen besluit ook zij pesterijen en uitsluiting aan de kaak te stellen. Maar de reflectie waartoe de laatste pagina’s van het boek uitnodigen ontspoort volledig wanneer ze schrijft: ‘Ik begon aan de laatste versie van deze tekst in New York, en ik zag duizenden mensen protesteren in T-shirts waarop I can’t breathe stond. Ik maakte het af terwijl ik weer stille tochten zag, deze keer droegen de mensen T-shirts met Je Suis Charlie.’

Dat het niet alleen een uitglijder is, maar ook een wezenlijk onderdeel van haar kijk op de zaak mag blijken uit een eerdere passage waarin ze een beruchte opmerking van zangeres Taylor Swift (‘I would do a ginger’) zonder context aanhaalt en suggereert het woord ‘ginger’ te vervangen door ‘person whose skin, rather than hair, is a different color from mine’ en te ‘proeven hoe slecht het smaakt’. In de zin ‘verkoopmakelaars zijn niet te vertrouwen’ hoef je ook maar één woord te vervangen om pardoes in een schrikbarende antisemiet te veranderen. Niet iedere geschiedenis waarin vervolging voorkomt is een vervolgingsgeschiedenis en je kleden in het leed van een ander is nooit kies.

Zelf heb ik roodharigheid zelden als een gedeelde eigenschap ervaren. Eerder als iets wat weliswaar genetisch gedetermineerd is maar dat paradoxaal genoeg ook vooral lijkt te zeggen: alles is willekeurig. Rood haar als een bewijs dat de natuur neigt naar absurdisme. En dat dat iets prachtigs is.


De naam van de collega is bij de redactie bekend

Afgelopen zomer publiceerde De Groene een special over identiteit. Redacteur Jan Postma schreef voor het nummer een verhaal over de raadselen der roodharigheid. Een bewerking van dit stuk is opgenomen in zijn debuut Vroege werken, dat vandaag verschijnt bij uitgeverij Das Mag.