
In 2014 had de Franse antropoloog Nastassja Martin een bijna dodelijke aanvaring met een beer in het diepe oosten van Rusland. Om een onverklaarbare reden, midden in het gevecht, beslist de beer haar te laten leven. Hij lost zijn grip en gaat enkel aan de haal met een stuk van haar kaak. Zo neemt hij een deel van haar gezicht weg. Deze gruwelijke gebeurtenis rijt wie ze denkt te zijn in stukken uiteen. ‘Ik ben bezig iets te worden wat ik niet ken; dat praat via mij’, schrijft Martin in de naschokken van het herstel.
Geloven in het wild is het verslag van haar herstel. Het boek werpt belangrijke vragen op omtrent de rol van antropologie, rationaliteit, objectiviteit en stemt tevens tot nadenken over onze huidige consent-cultuur.
Het medische rampenparcours dat op de aanval volgt, getuigt van de eeuwenoude clash tussen oost en west. Haar herstel is een gevecht tussen staten. Het Russische plaatje dat in haar kaak was gezet, moet in een Parijs ziekenhuis veranderd worden door een Frans exemplaar. In een Zwitsers ziekenhuis blijkt dan weer dat het Franse plaatje een broeihaard van infectie is geworden, waarop ze een paniekerig telefoontje krijgt van een Franse dokter die vermoedt dat ze tbc heeft. Met aandrang verzoekt hij haar om onmiddellijk terug te keren naar Frankrijk. Om maar te zeggen: een vrouw die een aanval van een beer overleeft, is een vraagteken voor de huidige medische wereld.
De beer heeft gaten in haar gemaakt. Hij heeft, letterlijk en figuurlijk, stukken van haar ontnomen waardoor ze zichzelf niet meer herkent. Ze is onomkeerbaar veranderd. Het gezicht is een hoeder van identiteit, het geldt als fundament van onze menselijkheid. (Dit herinnert aan de vraag van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk: hebben dieren een gezicht of eerder een kop?)
De hap uit haar gezicht (en de medische lijdensweg die daaruit voortvloeit) getuigt van een gruwelijkheid waar geen woorden voor zijn. De gruwel moet zich transformeren tot iets anders. Allereerst komen er ’s nachts ontstellende koortsdromen, maar al snel grijpt Martin naar haar zwarte notitieschrift. Het gekleurde schrift van haar antropologisch onderzoek laat ze wijselijk links liggen. Ze begint driftig en zonder restricties te schrijven. Het herstel zoekt zich een weg door het labyrint van de taal.
Aldus rekt Martins doorleefde ervaring niet alleen de grenzen van de literatuur op, maar ook die van de wetenschap. Ze maakt via dit boek duidelijk hoe de antropologie, nochtans het onderzoeksdomein waarin ze thuis is, niet de antwoorden kan bieden waar ze naar op zoek is: ‘De gebeurtenis moet worden getransformeerd om acceptabel te worden, ze moet op haar beurt worden opgegeten en daarna verteerd om enige betekenis te hebben. Waarom? Omdat dit te vreselijk is om je voor te stellen, omdat dit buiten ons begripskader valt, buiten ieder kader, zelfs dat van de Eveense jagers in het diepst van het bos op Kamtsjatka.’
Eerder, op veldonderzoek in Alaska, dacht Martin nog over alle woorden te beschikken, keurig beroep uitoefenend op het antropologische discours. Begrippen zijn in de wetenschap tools om de werkelijkheid op een, min of meer, objectieve manier te kunnen benaderen. De geschiedenis van de antropologie is echter niet objectief, maar problematisch en koloniaal getint. Het is een geschiedenis van witte mannen, ‘objectieve wetenschappers’, die naar verre oorden afreisden om daar de plaatselijke bevolking te gaan bestuderen. Zij hielden als wetenschappers een klinische afstand tegenover hun onderzoeksobjecten. Rationaliteit en objectiviteit veronderstellen immers een loskoppeling van het subject.
Het is een drang naar wetenschappelijke rationaliteit die dit problematische kolonialisme stuwt. Vandaag wordt dit meer en meer ontmanteld, omdat er, naast het onrecht ervan, ook een onmogelijkheid in schuil gaat. Mensen zijn immers geen objecten die je aan je onderzoekersoog kunt onderwerpen, dieren evenmin. Daardoor treedt er in het hedendaagse, antropologische veldwerk al gauw een versmelting op, een versmelting tussen de onderzoeker en het onderzochte, wat vanzelfsprekend tot meer risico’s leidt en tot minder pasklare resultaten. In Martins geval zou je zelfs kunnen spreken van een zekere omkering. In haar aanvaring met de beer tracht het dier haar als onderzoeker tot object te maken. Maar ook niet helemaal. Wanneer ze in de zwarte holte van zijn mond kijkt, ze haar schedel hoort kraken, ze een ijsspies in zijn zij steekt, stroomt het bloed overvloedig tussen hen in en is er plotsklaps een onverklaarbare wederzijdse herkenning van hun beider subject-zijn. Hij doodt haar niet, hij lost zijn grip en wandelt van haar weg. (Hoe anders is trouwens de uitkomst in Werner Herzogs documentaire Grizzly Man, waarbij Timothy Treadwell als ‘uitverkoren beschermer van de beren’ uiteindelijk door een beer wordt opgegeten. Alsof een aloude machtsrelatie − krachtige alfaman beschermt machteloos dier − alleen maar kan imploderen in een faliekante omkering ervan − toch niet zo sterke man wordt opgegeten door het amorele dier.)
Zo vertelt deze ontmoeting in Geloven in het wild over een grenzeloosheid. Een ontmoeting waarin Martin als onderzoeker niet precies kan markeren waar ze begint en waar de beer eindigt. Ze is antropoloog en vrouw. Is het mede door haar vrouw-zijn dat ze in een ontmoeting sneller geneigd is te versmelten tot een vreemdsoortig object-subject? Flirten vrouwen in onderzoek meer met grenzen, omdat ze vanuit hun belichaamde ervaringen van heersende machtsstructuren weten hoe leugenachtig strikte, keurige scheidingen meestal zijn?
Het is niet eenvoudig om eeuwenlange wetenschappelijke tradities te doorbreken, hoe problematisch ze ook zijn. Dit relaas is slechts één voorbeeld van hoe de wetenschap soms achter de realiteit aanholt, wanneer ze zich te veel als onaanraakbare dictator beschouwt. Dit is dan ook waarom Martin in Rusland op een bepaalde ontoereikendheid stuitte. Er zijn geen begrippen, er bestaat geen taal voor wat ze daar heeft meegemaakt.
Geloven in het wild herinnert op een radicale, bezwerende manier aan de noodzaak van genre-overstijgende literatuur. Daar waar wetenschap en taal tekortschieten, is er een leemte die door het lichaam bewoond wordt. In deze zin is Martins boek geheel anders dan het eerder bij Koppernik verschenen, uit 1976 stammende taboe-verhaal Bear van Marian Engel. Daarin gaat een vrouw een romantisch-erotische verhouding aan met een gedomesticeerde beer op een afgelegen eiland in Canada. Deze vrouw laaft zich aan de beer. Hij stilt haar seksuele honger. Dit levert een sterk geschreven, maar vormelijk conformerend fictief verhaal op. Martins relaas is anders, omdat ze zich, zowel inhoudelijk als vormelijk, overlevert aan het mysterie: ‘Ik bedenk dat ik mijn onvolkomenheid beter kan accepteren, dat ik me beter aan mijn mysterie kan verankeren. (…) Ik bedenk dat als ik daar mijn bootje vastleg, het niet meer zal afdrijven: het zal meegolven met het levende oppervlak van het heden.’
Een gezicht is iets mysterieus, het geeft niet meteen al zijn geheimen prijs. Kunnen we ooit precies weten wat er achter het gezicht van de ander schuilgaat? Soms zijn gezichten verraderlijk, net door hun schijnbare onveranderlijkheid. Het gezicht herbergt een complex kluwen aan verhalen. Het is allesbehalve een vlak masker. Niet voor niets baseerde Emmanuel Levinas er een hele filosofie op. De ontkenning van het gelaat van de ander, de ontwijking van de blik, is volgens hem een bron van geweld.
Een ontmoeting die voorbij de eenvormige uiterlijkheid van het gezicht gaat, is in onze westerse maatschappij veelal van romantische, vriendschappelijke of familiale aard. Het verbaast dan ook niet dat Martin meermaals het eufemisme van ‘een kus’ gebruikt om de aanval mee te benoemen. Deze ‘kus’, die eveneens een hap uit haar gezicht heeft genomen, is van het meest intieme dat ze ooit heeft ervaren.
Zo legt het boek de vinger op een bijzonder hedendaagse wonde: een kus die de identiteit onomkeerbaar verandert, die blijvend markeert, is nu net waar we in deze tijden verschrokken van weg deinzen. Dit soort kussen moeten we afweren aan de hand van vrolijke grenzen, zoals we ze bijvoorbeeld in het queer-feministische, utopische videowerk van kunstenaar melanie bonajo gerepresenteerd zien − nu te zien in het Antwerpse Fotomuseum, mét trigger warning (‘opgepast naakt!’) − of in de opmars van safe spaces en allerhande zorgvuldig uitgepuurde gedragscodes voor op de werkvloer. Het gevaar moet zich aankondigen en zo ver mogelijk uit onze leefwereld weg blijven.
We lijken er met z’n allen naar te streven om onze lichamen zo veel mogelijk te beveiligen en te begrenzen. Eenvoudige woorden als ‘nee’ of ‘ja’ moeten de kern van ons ik tegen elke verandering die van buitenaf komt beschermen. Verandering mag vandaag enkel van binnen in onszelf komen. Door middel van zelfzorg en allerhande neo-spirituele en therapeutische praktijken kunnen we de keuze maken tot zelf-transformatie. Ontmoetingen met een ander moeten veilig verlopen en mogen enkel positieve gevoelens teweegbrengen. Alsof het mogelijk is om negativiteit en gevaar eens en voor altijd uit onze levens te bannen.
Waar in onze westerse maatschappij houden we ruimte voor de negatieve gevoelens die evenzeer deel uitmaken van de existentie? Hoe kunnen we de inherente veranderlijkheid van onze menselijkheid omarmen? Dit zijn vragen die een jonge, witte vrouw als Nastassja Martin bezighouden. Het zijn vragen die haar tot verre oorden drijven, die ervoor gezorgd hebben dat ze de gruwelijke ontmoeting met de beer niet uit de weg is gegaan: ‘Ik bedenk dat ik zonder het aan mezelf toe te geven kennelijk op de hoogvlakte op zoek ben gegaan naar degene die eindelijk de strijder in mij zou openbaren; dat het vast en zeker om die reden was dat ik niet ben gevlucht toen hij me de pas afsneed.’
Ervaringen waar appèl gemaakt wordt op de strijder in ons zijn niet makkelijk te plaatsen of te duiden. Ze zijn amper te begrijpen. Net zoals dat het geval is bij een liefdesontmoeting, dringt Martins ontmoeting met de beer aan op iets dat het zuiver rationele overstijgt. Het is iets waar ze over moet schrijven: ‘Het wilde dier beet in mijn kaak om me het woord te geven.’
Dit levert een boek op dat ambitieus uitreikt naar een ruimte waar de ratio niet bij kan. Geloven in het wild van Nastassja Martin is niet zomaar een verhaal over een beer die in het gezicht van een vrouw bijt. Het is zoveel meer dan een makke illustratie van hoe de grenzen tussen mens en dier kunnen vervagen. Een te letterlijke lezing gaat voorbij aan wat dit boek écht tracht te vertellen, namelijk: hoe wreedheid kan doen spreken.
Siska Baeck (1993) is schrijver en filosoof. Ze heeft een achtergrond in theater. Haar debuut (on)aanraakbaar verscheen in 2021 bij Bebuquin