Met name voor Han Burhs geldt dat hij met zijn Schismatics een heel eigen genre heeft ontwikkeld. Enerzijds door de bezetting van de groep, die naast hem zelf bestaat uit twee vrouwenstemmen (Jodi Gilbert en Beatrice van der Poel), viool (Maartje ten Hoorn) en contrabas (Frank van Berkel). Anderzijds door zijn teksten, die een hoog absurdistisch gehalte hebben. ‘We hadden smeul/ u liet natte tanden zien/ of u smaalde/ kan ook’, luidt een couplet uit ‘Vazen vol’, het nummer waar zijn laatste cd naar vernoemd is.
Soms leiden klankassociaties tot een reeks woorden die onzinnig lijkt, maar toch een vage betekenis onthult: ‘wish soup - meets - me - we - eat - me - eats - meat - eat - speed - me - speed - meets - me.’ Maar achter een frase als ‘nazza tra trrra/ gugga ba babbababa/ gidda schnip zeeeeeeen’ moet geloof ik niet te veel worden gezocht.
Het aardige van deze teksten is dat ze vanuit de muziek gedacht zijn. Ze sluiten naadloos aan op het verbrokkelde, wispelturige stemgebruik of volgen de innerlijke logica van een reeks klanken. Han Burhs kan dan ook veel met zijn stem: fluisteren, schreeuwen, tieren, haast geaffecteerd spreken, brommen, met veel vibrato jammeren of slikkend en bijna stikkend mompelen. Soms stromen de woorden uit zijn mond als een straal water uit de kraan, soms schiet hij ze als nauwkeurig gerichte projectielen af.
Han Buhrs is zijn loopbaan als zanger begonnen in de popmuziek en deze achtergrond is in twee aspecten nog altijd te herkennen. De minst belangrijke is een van zijn stemtypen: een timbre dat halverwege Tom Waits en Herman Brood zweeft.
Essentieler is de rauwheid en gedrevenheid in zijn nummers. Een agressiviteit die in de meeste avant-gardemuziek ontbreekt. Gevoegd bij de grote vaart in de vaak korte nummers, waarbinnen ook nog eens van alles simultaan gebeurt, zet hij een prikkelende en uitdagende muziek neer.
De kracht van de meeste nummers op Vazen vol is de sterke contrastwerking. Soms is dat een abrupte overgang van achter elkaar gemonteerde sferen. Een grappig moment doet zich voor in ‘Vranunkustl’. Nadat de (vrouwelijke) stemmen in een gevecht verwikkeld zijn geweest met de viool die elke toon onverbiddelijk afkapt, volgt er een woordloze vocale solo die steeds hoger en ijler wordt. De stem cirkelt wat gedachtenloos rond om plotseling, als een slaapwandelaar die zichzelf in de dakgoot terugvindt, te stoppen. Op hetzelfde moment wordt echter de sterk ritmische slotzin ‘wuk ding wuk ding’ ingezet.
Vaak is van een gelijktijdig contrast sprake. In ‘Gloombutcher’ zingt Burhs met de stem van een vieze maniak, terwijl de dames op de achtergrond een niets-aan-de-handdeuntje hummen. In ‘Bar’s Sturdy Notions’ wordt een bodem gelegd door de viool en een van de vrouwenstemmen. Viool en stem produceren dezelfde krakende tonen, die eerst netjes na elkaar klinken maar langzamerhand gaan samenvallen, resulterend in een wat zielig, onregelmatig pompend gepiep. Het contrast met de heldere, wat zoetige stem (a la Mathilde Santing) die zich hier overheen beweegt kan niet groter zijn.
Het zijn eenvoudige middelen die hun doel niet missen. Net als de regelmatig terugkerende crescendi: climaxen die met een enorme kracht en vaart worden aangewakkerd. Of, zoals in ‘Gloombutcher’, de herhaling van een woord dat culmineert in een onbegrijpelijke woedeaanval.
Hoewel de nummers wel degelijk doordacht in elkaar zitten, spreekt uit de sterke ritmische drive, de felheid, de fantasie en vooral de impulsiviteit in het stemgebruik, een verfrissend soort anarchisme.