
Roger Ebert, de grote filmcriticus, hekelde het einde van First Blood, de eerste Rambo-film. Hij vond de speech clichématig waarin een huilende Sylvester Stallone van leer trekt tegen de harteloze, onrechtvaardige ontvangst van Vietnam-veteranen aan het thuisfront, en schreef: ‘Sommige dingen zijn angstwekkender en emotioneel treffender wanneer ze onuitgesproken blijven.’ Misschien was dit in 1982 ook aannemelijk, maar nu de film opnieuw in de bioscoop draait komt iets heel anders in de scène naar voren: de gebroken, gespierde man die in vervolgfilms in de jaren daarna de personificatie van de Reagan-doctrine werd – een machine vechtend tegen het communisme – geeft blijk van diep menselijke gevoelens.
Ook kun je er niet omheen dat Stallone een paar jaar eerder een Oscar-nominatie kreeg voor zijn rol in Rocky. En terecht. Een acteur in de klassieke stijl zal Stallone nooit zijn, maar iedere keer als ik hem in die boksring zie en hij met zijn ogen opgezwollen en met zweet en bloed op zijn gezicht huilend schreeuwt om zijn geliefde Adrian (Talia Shire) raakt dat mij. En dat gebeurde ook toen ik weer in de bioscoop zat voor First Blood, een film die ik lang niet meer heb gezien. De slotscène is zo goed – die gaat door merg en been – omdat de regisseur, Ted Kotcheff, Stallone plaatst tegenover iemand die wél klassiek kon acteren: Richard Crenna in de rol van kolonel Sam Trautman, de militair die John Rambo heeft getraind, die hem tot commandosoldaat heeft gemaakt. Terwijl John – hier is hij géén Rambo, maar John – breekt, focust de camera op Trautmans reactie, op zijn gezichtsuitdrukking waarin we empathie ontdekken. Onze blik wordt die van Trautman en we verplaatsen ons net als hij in de man die moordmachine is maar die vooral mens blijkt.
Ook de briljante regie van Kotcheff máákt First Blood. Vanaf het moment dat John Rambo in het stadje in de bergen arriveert waar hij op de xenofobe sheriff Teasle (Brian Dennehy) stuit, wisselt de regisseur widescreen-beelden van het kat-en-muisspel tussen Rambo en de achtervolgende agenten af met close-ups van de soldaat en zijn mentale strijd. De actiescènes zijn schitterend gechoreografeerd. Stallone mag dan geen groot acteur zijn, hij is er wel een als het om het fysieke gaat. Bultende spieren, zweet, snelheid, coördinatie, kracht – we zien ‘Sly’ op z’n best en Kotcheff benut dat ten volle.
First Blood is een schoolvoorbeeld van populaire cinema van grote kwaliteit. En die slotscène? Ik ga de meester Ebert niet tegenspreken. Ik weet niet altijd honderd procent secuur wat films met ons doen en hoe en waarom. Vaak is het mij een groot mysterie. Maar ik weet wel dat je soms speciale momenten in een bioscoop kunt ervaren. Je wordt geraakt, aangezet om te voelen en om mee te voelen. Ik denk dat dit de reden is waarom we naar films kijken.
Nu te zien, nieuw gerestaureerd