Het beeld van de holocaust bestaat uit stapels lijken, of uitgemergelde mensen in een gevangenistuniek, gestreept in verschoten zwart en wit, met kale hoofden of een viezig mutsje op. Yaffa Eliach streed haar leven lang tegen dit beeld. Het gaf de nazi’s immers hun zin: de ontmenselijking van de jood. Bovendien, zei Yaffa Eliach, is het beeld niet eerlijk. Meer dan de helft van de zes miljoen joodse holocaustslachtoffers stierf níet in een gaskamer of concentratiekamp. Zij werden bijeengedreven in schuren en verbrand. Of, gangbaarder nog, kregen een kogel door hun hoofd, vaak terwijl ze aan de rand van een grote kuil stonden die ze net zelf hadden moeten graven.
Dat overkwam de bevolking van Eisiskes, het dorp waar Yaffa Eliach in 1937 werd geboren. Tot de Duitsers arriveerden in het voorjaar van 1941 was de oorlog grotendeels aan het dorp voorbij gegaan. Geen honger, vernedering of ziekte. Een foto van Eliach zelf, die als vierjarig meisje de kippen voert, laat dat goed zien. Ze kijkt schalks naar de camera, ogenschijnlijk opgewekt, blij met de dag en het leven. De foto is genomen enkele dagen voor de komst van de Duitsers. In het Jiddisch, de taal van de destijds overwegend joodse bevolking, heette het dorp Eishyshok. Het lag ten zuidwesten van Vilnius, dat voor de oorlog in Polen lag en nu de hoofdstad is van Litouwen.
De Duitsers kwamen met mobiele moordbrigades, de Einsatzgruppen. Ze vermoordden in slechts twee dagen 3500 mensen, nagenoeg de hele joodse populatie van het dorp. Eliach zat tijdens de moordpartij ondergedoken bij een Poolse schoonmaakster. Haar vader, Moshe Sonenson, wist vlak voor de slachting te vluchten door uit een raam van de synagoge te springen. Ook haar moeder en twee broertjes behoorden tot de 29 joden die de moordpartij overleefden, minder dan één procent van de joodse gemeenschap in het dorp. Het gezin belandde op een geheime zolder in het getto van Radun, een stadje in het huidige Wit-Rusland. Daar overleed haar jongste broertje, een baby nog. Een andere vluchteling had zijn hand op het gezicht van de baby gedrukt om te voorkomen dat zijn gehuil de schuilplaats onthulde. Daarna verborg het gezin zich tot de bevrijding, zomer 1944, in een kuil onder een varkensstal van een katholieke Pool.
Eliach emigreerde naar Israël en daarna naar Amerika. Daar promoveerde ze op een studie naar de wortels van het chassidische jodendom. Als docent bij de vakgroep joodse studies aan Brooklyn College begon ze haar strijd tegen het gangbare holocaustbeeld. Haar idee: de slachtoffers van de holocaust herdenken door hun leven in herinnering te roepen, niet hun dood.
Ze vroeg haar leerlingen jaren achtereen om hun ouders te interviewen, van wie het merendeel chassidisch was én overlevende van de holocaust. Zo verzamelde ze de duizenden verhalen die de basis legden voor het door haar opgerichte Center for Holocaust Studies, Documentation and Research, dat ze later liet opgaan in het Museum of Jewish Heritage op Manhattan. Doel van dit ‘systematische project van orale geschiedenis’, zoals ze het zelf noemde, was ‘het herstellen van de waardigheid van de slachtoffers’. Het project resulteerde onder meer in het boek Hasidic Tales of the Holocaust (1982), dat 89 chassidische legendes bevat, verhalen vol wonderbaarlijke gebeurtenissen en verschijningen.
Behalve in verhalen was Eliach geïnteresseerd in foto’s. Ze had zichzelf als doel gesteld om foto’s te vinden van alle vermoorde joden uit haar eigen sjtetl, Eishyshok. Om deze herculische taak te volbrengen reisde ze de hele wereld af. Ze vond foto’s begraven onder een palm in Israël, bij immigranten in Australië, in een synagoge in een achterwijk van Detroit. Ze vond er zesduizend, van 98 procent van de vermoorde dorpsgenoten; vijftienhonderd hangen in het US Holocaust Museum in een soort portrettoren, een plek waar de plafonds van de eerste en tweede verdieping van het museum zijn doorbroken en het zonlicht via het dak naar beneden komt.
Niet alleen haar werk, ook haar levensverhaal vraagt aandacht voor een fase in de geschiedenis van de holocaust waar weinig aandacht voor bestaat. In de dagen direct na de bevrijding werden honderden joden die aan de nazi’s hadden weten te ontkomen alsnog vermoord, door Poolse boeren, partizanen of fanatieke antisemieten. Eliach had de oorlog overleefd met haar vader, moeder, broer en een nieuw broertje, geboren in de kuil onder de varkensstal. Toen ze terugkeerden naar Eishyshok belandden ze in een vuurgevecht tussen sovjetsoldaten en Poolse partizanen. Die schoten haar moeder en nieuwe broertje dood. Opzettelijk, zegt Eliachs vader. Per ongeluk, zeggen Poolse historici in Amerika. De laatsten hebben de schijn tegen: ze kunnen niet aannemelijk maken waarom de vader van Eliach over het voorval heeft gelogen.
Bij publieke optredens benadrukte Eliach altijd dat chassidische joden weliswaar orthodox zijn, en zich houden aan de strikte joodse leefregels, maar tegelijk blijmoedig zijn in hun geloof. Eliach meende dat zelfs hun verhalen over de holocaust altijd een ‘glimp hoop’ bieden, of ‘een hint van een lach’. Dat kan zijn. Maar toen Eliachs cassetterecorder het begaf na zeven jaren van duchtig gebruik zei haar dochter: ‘Het ding heeft zelfmoord gepleegd. Hoe kan een taperecorder ook naar zoveel ellende luisteren?’
Eliach had de laatste maanden van haar leven deze anekdote niet meer paraat. Ze vergleed in de nevelen van de tijd; de ziekte van Alzheimer kan ook toeslaan bij hen die van herinneringen hun leven maakten. Het monument dat zij oprichtte in het Holocaustmuseum in Washington DC is nu ook een monument geworden ter nagedachtenis van haarzelf en haar werk. Haar veertien kleinkinderen zullen uitvoerig kunnen lezen waar hun wortels liggen, in Eishyshok, tegenwoordig het Litouwse Eisiskes. Ze schreef er een prachtig boek over: There Once Was a World: A 900-Year Chronicle of the Shtetl of Eishyshok.