Voor me ligt een boek dat je het tegendeel van pornografie kunt noemen. Hoewel? Ik noem een paar hoofdstuktitels: ‘Man en vrouw’, ‘Gezegend onder de vrouwen’, ‘In smetteloosheid uitverkoren’, ‘Ontsluierde heerlijkheid’, ‘Ootmoed en overgave’, ‘Dwaasheid van het kruis’, ‘Vuur’, ‘Leven gevend zaad’.
Je zou zweren met pornografie van doen te hebben.
Niets is minder waar. Voor me ligt Drinken van de beker van de rk-priester Antoine Bodar, zojuist verschenen bij Anthos. Het is een bundel homilieën.
Homilieën? Dat klinkt ook al scabreus. Zeker in verband met Bodar, ooit een gekende homi.
Maar homilie is rooms argot voor prediking, inzonderheid de uiteenlegging van een bijbeltekst in zijn samenstellende delen. Zo gaat ‘Leven gevend zaad’ over een tekst uit het bijbelboek Genesis. In zijn uiteenlegging komt Bodar tot zulke godgegeven wijsheden als: ‘De zaad gevende (de man) kan niet zonder de zaad ontvangende (de vrouw). Geven en ontvangen horen bij elkaar zoals heersen en dienen.’
De overeenkomst met pornografie blijft zich maar opdringen.
Ik sla het boek dicht. Prompt kijk ik in het gezicht van de auteur, dat de gehele achterflap vult. Ik heb wel eens iemand over een vrouw horen zeggen dat ze ‘zaadverlangende ogen’ heeft. Ik vond dat een nare uitdrukking. Ik kon me er ook niets bij voorstellen. Maar nu ik naar deze foto kijk…
Bodar stak zijn homilieën af - als je dat zo kunt zeggen - in De Krijtberg, de katholieke kerk aan het Singel in Amsterdam. Daar was hij heel populair. Zo populair dat naijverige collega’s hem hebben weggewerkt. In Drinken van de beker staat de homilie die hij afstak bij zijn afscheid.
Om welke bijbeltekst gaat het daarin? Ja hoor, goed geraden: ‘Ik ben de stem van de roepende in de woestijn’ (zie Jesaja 40:3 en Joh. 1:23).
Wat een zelfgenoegzaam zelfbeklag! ‘Zo staat deze priester dus voor u, de publiek gemaakte zondaar die alleszins zondig is, de publiek gemaakte aestheet, die niettemin uiterlijk en innerlijk met elkaar in samenhang verklaart. (…) De door zijn levensgang onwaardige die God waardig heeft gekeurd.’
Let op de dubbelzinnigheid van de laatste zin!
Laat ik sportief ven. Uit de rest van het boek wordt duidelijk genoeg dat de schrijver bedoelt dat niet híj God waardig keurde maar God hém. De rest van het boek is een niet-aflatende ode aan de ootmoed en de nederigheid. Precies die christelijke deugden waar ik zo'n hekel aan heb. Omdat ze zo dubbelzinnig zijn, zo huichelachtig. Het is namelijk altijd nederigheid tegenover het allerhoogste en allergrootste. En dat laat heel veel ruimte over voor neerbuigendheid jegens het lagere en kleinere.
Jegens de vrouw bijvoorbeeld, ‘de 'ontvangende’ en ‘dienende’. Jegens de aarde, die wij dienen te ‘bezitten’ en te ‘beheersen’. En in het algemeen jegens alles en iedereen die de stem van God niet hoort.
Zelfvernedering tegenover God? Het is zo vaak zelfverheffing tegenover al het andere.