In The Obstacle Race, het standaardwerk van Germaine Greer over vrouwelijke kunstenaars, ontbreekt een levensbeschrijving van Valentine Prax (1897-1981). Journalist Hans Knap ziet daarin een groot onrecht, en besluit de zaken recht te zetten in een boek waarin haar leven centraal staat.

Prax’ relatieve onbekendheid in kunsthistorische kring is inderdaad opvallend in het licht van de roem van haar man, beeldend kunstenaar Ossip Zadkine, een van de internationale kopstukken van het modernisme, die onder Nederlanders grote naamsbekendheid geniet door zijn oorlogsmonument Verwoeste stad in Rotterdam. Toch leefde Prax niet louter in Zadkine’s schaduw. Behalve dat er in Parijs vijftien jaar na haar dood nog een overzichtstentoonstelling van haar werk was te zien, verkocht zij tot de jaren dertig zelfs beter dan haar man. Ook na diens dood in 1967 bleef haar werk, geschilderd in een relatief figuratief kubisme, populair bij particuliere verzamelaars en een enkele museumconservator. Zadkine wierp zijn schaduw, maar fungeerde ook als schijnwerper. Op de vraag wie de grootste levende kunstenaar is, antwoordde Zadkine steevast: «Henry Moore en mijn vrouw Valentine Prax.»

Prax’ leven begon in Frans Algerije, waar zij ook de kunstacademie bezocht. Kort na de Eerste Wereldoorlog verpatste ze de juwelen van haar grootmoeder om zich als 21-jarige in Parijs te vestigen. Daar dichtte en schilderde ze, en trouwde ze met Zadkine, de Rus die zijn «kortgeknipte vriendin» aanbad maar nooit trouw zou blijven. Ze schilderden dezelfde voorstellingen, schatplichtig aan de iconografie van het kubisme, maar in onmiskenbaar andere handschriften.

Hans Knap maakt in zijn boek aanschouwelijk hoeveel méér er bekend is over het leven van Zadkine dan over dat van Prax, waar haar «bijna ziekelijke verlegenheid» waarschijnlijk mee te maken heeft. De journalist buigt zich over de schaarse bronnen en besluit een «portret van een kunstenaars huwelijk» te schrijven, zoals ook de onder titel van het boek luidt. Met behulp van de geschriften van en over Zadkine hoopt hij een beeld op te roepen van de vrouwelijke kunstenaar die zelfs volgens haar eigen man meer roem had vergaard «ware zij een man geweest».

Het vormt tevens een excuus om te schrijven over Parijs als culturele hoofdstad van de wereld, wat zij tot de jaren zestig van de vorige eeuw zeker is geweest. En ook de vijand komt aan bod, omdat Knap documenten in bezit heeft waaruit een verslag is te destilleren van Prax’ strijd met de onverzoenlijke, met de Duitsers collaborerende, autoriteiten.

Verdienstelijk is dat Knap het niet laat bij de bekend veronderstelde, dikwijls vaag verwoorde onvrede met de zogenaamde entartete Kunst, maar Hitler zelf citeert: «Kunstenaars die de hemel groen en de wolken overdreven geel schilderen, zien slecht. Het zou de taak kunnen zijn van het ministerie van Binnenlandse Zaken te voorkomen dat zij kinderen krijgen.» En: «Ik verzeker u dat allen die samenspannen met die kliek van zwetsers, dilettanten en kunstbedriegers uit de weg geruimd en uitgeroeid zullen worden.»

Knap noemt zijn boek een «essay», en zelfs een «filmische parallelmontage», maar het is niets meer of minder dan een journalistieke reconstructie van een huwelijk, gebaseerd op bekende bronnen, aangevuld met een enkele recentelijk gevonden brief. Als journalistiek project is Valentine Prax & Ossip Zadkine geslaagd, maar helaas weet Knap geen enthousiasme te wekken voor de kunst van Prax. Liefde voor haar werk is eerder voorwaarde voor het lezen dan het gevolg daarvan. Daardoor wordt het motto voor in het boek achteraf nogal potsierlijk: «De mens kan men verminken, maar de kunst doorstaat alles en overwint alles» (Alexander Koeprin). Maar toegegeven: de mens Prax is door Knap niet verminkt, en zelfs met eerbied tot leven gebracht.