Wie sterft, sterft twee keer. De eerste keer houdt je hart ermee op en ben je dood. Vervolgens word je tijdens begrafenisredes en gesprekken bij de koffie weer tot leven gewekt, om in het beeld dat de overlevenden van je scheppen nog eens te sterven. Dat geldt voor iedere gestorvene, maar voor beroemde gestorvenen geldt dat nog meer. Een hele gemeenschap heeft met beroemdheden af te rekenen.

Over Zaha Hadid stonden de kranten vorige week vol. Ze was er ineens niet meer, bronchitis en toen, in het ziekenhuis, een hartaanval. Dat zinnetje las je overal, iedereen was getroffen door de ongerijmdheid van haar sterven. Maar tegen die ongerijmdheid werd een heel ander beeld aan geschoven, een beeld dat haar grafmonument had kunnen worden als er niet ook nog haar tekeningen en gebouwen waren geweest. Zelf had ze zich als architect nooit beroepen op haar geslacht. Ze schiep architectuur en daarmee uit, daar speelde haar geslacht geen rol in, alleen het ruimtelijk visioen dat haar voor ogen stond. Maar zo mocht ze niet herinnerd worden, ze moest en zou een beroemde vróuwelijke architect zijn, de enige vrouwelijke starchitect. Her en der werd daar ook nog aan toegevoegd dat ze een diva was, een diva met kapsones, onuitstaanbaar en bitchy.

Ik dacht, wat een gezanik. Even los van het feit dat ze volgens ingewijden ook hartelijk en genereus kon zijn, is het misplaatst een architect met zo’n opwindend oeuvre vast te nagelen aan haar temperament. Ongetwijfeld had ze een grote geldingsdrang en was ze bij tijd en wijle onuitstaanbaar, ja, er zijn verhalen en die zullen wel een grond van waarheid in zich dragen, maar die verhalen worden verteld over álle architecten die uitzonderlijke architectuur hebben voortgebracht. Aardig zijn is een niet te onderschatten waarde, er is geen beter uitgangspunt in het intermenselijk verkeer, maar als architect verkeer je in een lastige positie, je kunt wel van alles willen, maar je bent volledig van de inzet en competenties van je medewerkers afhankelijk, zij smeden je succes of graven je kuil; dat je het dan wel eens te kwaad krijgt, heeft minder met een opgeblazen ego te maken als wel met een fanatisme zoals je dat ook wel bij topsporters tegenkomt.

Voor mislukkingen en kostenoverschrijdingen ligt dat niet anders, ook die werden in alle necrologieën opgerakeld. Journalisten leken er behagen in te scheppen, het was duidelijk dat ze zich beter tot haar falen konden verhouden dan tot haar slagen. Dat is ook wel begrijpelijk, falen is onze dagelijkse ervaring, dus is het geruststellend als ook de hoogvliegers onder ons falen en plafondplaten naar beneden kletteren of kosten de pan uit rijzen.

Maar zo, als een diva die grossierde in mislukkingen en gedoe, wil ik me haar niet herinneren en mág ze ook niet herinnerd worden. Daarvoor was haar visioen te groots, te overrompelend, te aanstekelijk. Met elk ontwerp wilde ze grenzen verleggen en iets ongekends bereiken, een ruimtelijke ervaring die je nooit eerder had gehad. Vele jaren bleef het bij tekenen en nog eens tekenen, haar tekeningen waren enerverend en wekten de indruk esthetische exercities te zijn. Maar voor haar waren ze meer, zij zag ze wel degelijk als studies naar ruimte, stedelijke ruimte, architectonische ruimte. Ze liepen op haar ontwerpen vooruit en gaven er een richting aan.

Met elk ontwerp wilde ze grenzen verleggen en iets ongekends bereiken

Oorspronkelijk was het suprematisme van Malevitsj haar inspiratiebron, vlakken die in de ruimte zweefden en zich ontworstelden aan banaliteiten als maat of boven en onder. Maar in de loop van de jaren bewoog ze van die inspiratie af en transformeerden vlakken in volumes, volumes in ruimtes, ruimtes in stromen. Steeds duidelijker werd dat het haar ging om de totale oplossing van het architectonische object. Gebouwen wilde ze bevrijden van materialiteit, en haar beste ontwerpen ademden het verlangen naar vervluchtiging en slaagden erin de beperkingen van architectuur te doen vergeten.

Ooit had ik een interview met Zaha Hadid voor het architectuurmagazine Archidea. In dat interview gaf ze toe dat haar voorliefde voor de vloeiende vorm terug te voeren was op de omgeving waarin ze als Irakese opgroeide, de woestijn. Ze wilde de rijkdom van geologische formaties overbrengen op haar architectuur, de naadloze overgangen, de complexiteit en talloze manieren waarop je je erin van het ene niveau naar het andere kunt bewegen, van de ene plek naar de andere.

Toen pas begreep ik dat haar architectuur dubbelzinnig was. Geologische verschijnselen als stratificaties, richels, plooien en welvingen probeerde ze van de aarde los te weken en aan de lucht prijs te geven, als een fata morgana van oneindige mogelijkheden. Dat aardse en dat stromende, zwevende, schiepen een spanning die zich niet liet oplossen. Het falen was inherent maar het leidde wel tot een fantastisch falen, je kon er het verlangen van de aarde los te komen en onlichamelijk te worden in terugvinden.

Ik sprak haar boven in de door haar ontworpen skischans in Innsbruck. Die middag werd de schans officieel geopend. Schansspringers roetsjten omlaag en zweefden met gespreide ski’s de oneindigheid tegemoet. Beneden, aan het einde van de baan, wachtte hun een kerkhof en een schare gillende meisjes die bedelden om een handtekening. De schansspringers zagen er helemaal niet als helden uit. Ze waren klein en tenger, maar ik neem aan dat hun moed van zo hoog te springen hen voor de meisjes boven gewone stervelingen uittilde.

Hetzelfde zou je van Zaha Hadid kunnen zeggen. Wat een moed om zich door een visioen te laten leiden en het aan te durven dat visioen tot architectuur te maken. Daarbij past geen gezeur over uitbarstingen of mislukkingen. Daar past alleen ontzag, diep ontzag.


Beeld: 2014 (Camera Press LTD)