De volkssprookjes die de Gebroeders Grimm bijna twee eeuwen geleden verzamelden en optekenden, maken ontegenzeglijk deel uit van ons collectieve geheugen. Weinig verhalen zijn zo diep geworteld in de menselijke ziel als Roodkapje, Sneeuwwitje en Doornroosje. Al eeuwenlang worden ze van generatie op generatie doorverteld zonder dat we hun oorsprong kennen. Ze vormen «the narrative grammar of our minds», aldus de Britse schrijfster en literatuurwetenschapper A.S. Byatt. De reden dat ze zo vast verweven zijn met ons aardse bestaan is vermoedelijk omdat ze over het leven zelf vertellen, omdat ze aardse emoties als jaloezie, hebzucht, verdriet, verlangen en hoop weerspiegelen. Sprookjes van de planeet aarde is daarom de best denkbare titel die Anne Vegter aan haar door Geerten en Judith ten Bosch kleurig en fraai geïllustreerde sprookjes kon geven. Eigentijdse en eigenzinnige sprookjes waarin de echo van Grimm desondanks meervoudig doorklinkt. Vegter, die zowel proza als poëzie schrijft voor kinderen én volwassenen, eerbiedigt op een waardige manier de eenvoudige compositie en wetmatigheid die de oude volkssprookjes eigen zijn.

«Prinsessen horen te trouwen, dat lees je overal», spreekt de moeder van prinses Hemeltje in het gelijknamige sprookje haar verwaande ongeïnteresseerde dochter toe. Dus trouwt prinses Hemeltje en volgen alle andere prinsessen in Vegters sprookjesbundel haar goede voorbeeld. Ook zijn de door Vegter verzonnen sprookjeskarakters ondubbelzinnig goed of slecht, hoe eigenaardig en bevreemdend enkelen van hen ook handelen. (Ooit een prinses een drol op het hoofd van haar toekomstige echtgenoot zien draaien?) En Vegters sprookjes eindigen bijna allemaal met een mooie speelse variatie op de bekende hoop-doet-leven-slotzin «ze leefden nog lang en gelukkig».

In Alles van Stof, een prachtig scheppingsverhaal over de «planeet Lapje» waarin Anne Vegter spitsvondig met de dubbele betekenis van stof speelt, worden alle dieren, «zware en lichte», gelukkig en leven ze nog lang op Lapje. In De rode schoenen, dat eindigt met de dood van een onverbeterlijke vraatzuchtige prins – een meedogenloos slot, zoals in Grimms Sneeuwwitje, waarin de slechte koningin in verhitte roodgloeiende muiltjes danst totdat ze er dood bij neervalt – zijn het de rode schoenen die lang leefden «en lekker gelukkig».

En De gouden krekel, een sprookje over een koning die na het overlijden van zijn vrouw zijn verdriet niet meer te boven komt, kent de slotzin: «De onderdanen waren heel gelukkig en leefden dan ook langer.»

Vegter speelt, samen met de gezusters Ten Bosch die in deze sprookjesbundel voor het eerst hun illustratieve krachten bundelen, een heerlijk humorvol modernistisch spel met de Grimm-sprookjes zonder afbreuk te doen aan hun oerkracht en herkenbare thematiek. Vegter vervangt bijvoorbeeld de bij Grimm veelvuldig voorkomende rivaliserende broers door, heel geëmancipeerd, rivaliserende tweelingzusjes (De meisjes Bis). Toch verlaat traditiegetrouw de jongste Bis het strijdtoneel als gelukkige overwinnaar. Prinses Hemeltje is een hippe, door de zusters Ten Bosch in broek en laarzen gestoken wulpse verschijning, maar de prachtige, overdadige roodbloeiende appelboom in Appelman heeft een romantisch klassieke uitstraling.

Vegters originaliteit komt tot uiting in de speelse omgang met Engelstalige kretologie als «yes» en «what’s new», in vondsten als een Appelman wiens lippen naar appelsap smaken als je hem kust, een Reus die een eiland «reuzegoed» op zijn nek tilt, schildpadden die zichzelf domme runderen vinden en paarden die ezels waren. De korte zinnen, bondige informatie en eenvoudige stijl die de Grimm-sprookjes zo geschikt maken om voor te lezen en je de vrijheid geven de verhalen naar eigen inzicht te interpreteren, handhaaft Vegter daarbij bewonderenswaardig.

De sprookjesbundel van Tonke Dragt, Het dansende licht, die iets langer geleden verscheen, laat zien dat zo’n avontuur ook anders kan uitpakken. De zes sprookjes zijn voorzien van paginagrote kleurentekeningen van zes verschillende illustratoren. Ook al zijn de mooie, mysterieuze typische Dragt-verhalen stuk voor stuk sprookjesachtig doordat ze worden bevolkt door tovenaars, draken en dwergen, de soms wat ingewikkelde compositie en dubbelzinnige karakters maken dat ze minder dicht bij de Grimm-sprookjes liggen dan Vegters vertellingen.

Het was maar een droom, dat maar liefst vijf hoofdstukken telt, gaat over ene Koning Finbold. Hij verbant alle bijgeloof uit zijn rijk en trouwt onwetend een heks die hem drie prinsenzonen schenkt. Voor dit sprookje heeft Dragt een omslachtige constructie bedacht: het verhaal wordt verteld door een oude man aan een onbekende jongen, nadat hij net ontwaakt is uit een vreemde droom.

Ook geeft Dragt haar personages menselijke trekken. «Ieder mens heeft zowel goede als slechte eigenschappen – niemand is helemaal goed en niemand is helemaal slecht», zegt ze in De twee koningen. Vanuit dat gegeven moet ze het korte, maar prachtige De dertiende fee geschreven hebben, waarin ze de slechte dertiende fee uit Doornroosje een menselijke ziel geeft. Een ziel die eigenlijk goed is, maar boos en wraakzuchtig wordt omdat traditiegetrouw slechts twaalf feeën worden uitgenodigd bij de geboorte van een koningskind en de dertiende fee niet welkom is. Nadat de fee Doornroosje heeft vervloekt, krijgt ze spijt en verandert ze kwaad in goed, al verandert dat niets aan haar ongelukkige lot.

Toch zijn Dragts verhalen even tijdloos en universeel als de sprookjes van weleer. Ze gaan over dezelfde menselijke emoties als de Grimm-sprookjes. Over leven en overleven. Net als die van Vegter zijn Dragts sprookjes ontsproten aan de oeroude verhalen, aan de «sprookjes van de planeet aarde» die keer op keer, maar steeds weer anders worden verteld.