‘Gun me mijn ambiguïteiten’, zeg ik tegen de vriendin die zich verbaast over iets wat ik heb geschreven. Dat is volks voor ‘laat me’, en ‘niet alles hoeft met elkaar te kloppen in mijn leven’. Ik weet niet zeker of je ambiguïteit wel in het meervoud kunt zetten. Ik weet wel zeker dat ik er behoefte aan heb, aan dat meervoud.

Ik luister naar de Amerikaanse essayist Katie Roiphe die de Spui 25-lezing houdt in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Disappointing the Feminists is de veelbelovende titel van die lezing. Roiphe speelt graag voor pain-in-the-ass van haar seksegenoten, en doet dat scherp en elegant, op dito naaldhakken. Fuchsiaroze suède zijn deze, met gespjes.

Ik denk zomaar dat Roiphe niet veel moet hebben van een vrouwenquotum. Het is het type. Als de dood om in heel haar doorknede vrouwelijkheid niet one-of-the-boys te kunnen zijn. Ik ben de grootste misogyn die er rondloopt, tuur me blind op dat fuchsiaroze suède. Ondertussen trekt de hele karavaan op het scherm achter haar in grote zwart-witportretten voorbij: Mary McCarthy, Susan Sontag, Simone de Beauvoir… Nee asjeblieft, niet Sylvia Pl… Ja, óók Sylvia Plath. Virginia Woolf, kom maar door. Jean Rhys, tuurlijk. Joan Didion.

Ik ken die rij.

Ik weet wat Roiphe gaat zeggen.

Ze zegt het.

Beauvoir hing haar bestaan op aan Sartre. McCarthy liet zich koeioneren door Edmund Wilson. Sontag leed, Jean Rhys dronk, Woolf twijfelde, Didion huilde. En dan Plath, we know. Het is onze galerij van weke strijders, vrouwen die sterk lijken maar het niet zijn. Vrouwen die bang zijn voor hun eigen macht, volgens Roiphe. ‘Sorry dat ik jullie teleurstel, feministen’, citeert ze Beauvoir.

‘Wat vond je van mijn lezing?’ vroeg Roiphe. Ik zag aan haar ogen dat ze het echt wilde weten

Je had ooit een nummer van Lloyd Cole and the Commotions, ‘Rattlesnakes’ heette het. Ik ben nooit zo tuk op songteksten, maar één zinnetje zette zich vast in mijn hoofd: ‘She reads Simone de Beauvoir in her American circumstance’. Eén zinnetje en de deur van de meisjeskamer gaat open, zachte kussens, pluche beest. Stofdeeltjes dansend in het zonlicht, dagboekje, pen, altijd dezelfde verhaaltjes.

Waar ik aan dacht: hoe lelijk Amerikaanse feministen Simone de Beauvoir vonden toen ze in de jaren vijftig New York en Chicago aandeed. Lomp en slecht gekleed. Op haar beurt had Beauvoir medelijden met haar zusters overzee, die zichzelf in haar ogen wegcijferden voor hun mannen.

‘Al die tegenstrijdigheden in het leven van feministische iconen’, zegt Roiphe. ‘Daarover wordt te weinig gesproken.’ Maar er wordt áltijd over gesproken! Kom eens met wat nieuws. Bijvoorbeeld dat Mary McCarthy bang was voor plastic betaalverkeer en weigerde een creditcard aan te schaffen. Dat Susan Sontag nooit ergens het lichtknopje kon vinden. Simone de Beauvoir liep elke dag urenlang om haar buik kwijt te raken. Jean Rhys was op zeker moment zo mager dat ze in haar eigen wc-pot viel. En waarom at Germaine Greer de hele dag gummibeertjes?

We blijven ons maar zogenaamd verbazen over intelligente vrouwen die vallen voor demonische minnaars, getrouwde oplichters, laffe verraders. De sterke vrouw en haar zelfgezochte beul. Het is een cliché waar we nooit genoeg van krijgen, getuige het devoot toegestroomde publiek (allemaal vrouwen, plus cabaretier Tim Fransen). Ik ben er ook gek op, en toch raak ik tot op het bot getergd bij het aanschouwen van die eeuwige galerij. De achterliggende gedachte: dat vrouwen anders liefhebben dan mannen. Zijn we niet gewoon gek op ons eigen lijden?

Volgens Roiphe houden we niet van sterke vrouwen. Niet echt. Maken we ze kleiner, zoals we onszelf ook kleiner maken. ‘Als meisje leren we al om macht op een heimelijke manier naar ons toe te trekken’, zegt ze. ‘Autoriteit pakken is oké, mits met de nodige zelfspot gebracht.’ Wat ik, in mijn eigen doorknede vrouwelijkheid, dacht: om je eigen autoriteit te kunnen relativeren, moet je heel sterk zijn.

Inderdaad, Lao Tse was even op mijn schouder geland.

Na afloop had ik het geluk de schoenen van Roiphe van nabij te kunnen bewonderen, de fabricage van haar blouse tussen m’n vingers te bevoelen. ‘Wat vond je van mijn lezing?’ vroeg ze. Ik zag aan haar ogen dat ze het echt wilde weten. Aarzelend zei ik iets over de kloof tussen theorie en werkelijkheid, dat het daar allemaal gebeurt. Ze knikte, en verruilde de hakken voor platte muiltjes. Tijgerprint. Vroeg welk café leuk zou zijn om nog naartoe te gaan.