Een rabbijn en een imam schudden elkaar de hand in de statige ruimte met rode zetels en grote kroonluchters. Een straatcoach uit de Schilderswijk maakt een selfie met Mark Rutte. Achter ronde tafels vertellen jongeren persoonlijke verhalen over antisemitisme, islamofobie en homohaat aan predikanten, burgemeesters, wethouders, sociologen en bestuursleden van het Humanistisch Verbond. Samen bespreken zij concrete initiatieven om de spanningen in de samenleving tegen te gaan. Minister Asscher, de initiatiefnemer van de religietop in de Ridderzaal, krijgt tijdens zijn speech een luid applaus voor de opmerking: ‘Nieuwsgierigheid is de brandstof van hoop.’

Afgelopen zomer leek de Operatie Beschermende Rand, de derde Gaza-oorlog sinds 2009, naar Nederland over te slaan. Joden en moslims stonden vaak recht tegenover elkaar. Israël-aanhangers verweten Hamas op Facebook en Twitter dat ze de inwoners van Gaza als levend schild gebruikte. Gaza-sympathisanten meenden dat Israël een genocide uitvoerde. Er werd zelfs geroepen dat het zonde was dat Hitler zijn taak niet had weten te volbrengen. Ook offline was er van alles aan de hand: er werd gespuugd en gescholden, ruiten werden ingeslagen en elke week was er een demonstratie.

Tegelijkertijd waren er deze zomer ook joden en moslims die elkaar opzochten, júist in deze donkere dagen. Ondanks onbegrip in eigen kring gingen ze de dialoog aan. Wie zijn de mensen die ondanks alles toch proberen ‘de tegenpartij’ te begrijpen? Hoe pakken ze dat aan? En op welke obstakels stuiten ze daarbij?

Een van de aanwezigen bij de Ridderzaal-dialoog is de 28-jarige Maryam El Rahmouni. Ze draagt een olijfkleurige jurk die haar vrouwelijke vormen niet verhult, maar wel over haar knie valt. De groene sjaal en hoofddoek passen perfect bij haar kleding, net als de gifgroene handtas van Michael Kors. Toen ze twee maanden was emigreerde ze in het kader van gezinshereniging naar Nederland, waar haar vader al een tijd als gastarbeider werkte. El Rahmouni geeft naast haar studie rechten les bij Diversion, een projectbureau dat zich onder andere bezighoudt met antisemitisme en islamofobie. Samen met een joodse collega geeft ze de lessenreeks Tweede Wereldoorlog in perspectief op middelbare scholen en mbo’s: drie bijeenkomsten over de Tweede Wereldoorlog en drie over het Midden-Oosten-conflict.

‘Tijdens de Gaza-oorlog was ik erg boos’, vertelt ze. Er speelden veel dingen tegelijk. Niet alleen die oorlog, maar ook de opkomst van de jihadsten. Ik kreeg het gevoel dat moslims steeds minder geaccepteerd werden in deze maatschappij. Ook bij mijn leerlingen regeerde de boosheid. We hebben in de les vooral naar de leerlingen geluisterd. Voor mij persoonlijk was het een tweestrijd. Ik hoorde niet bij de Nederlanders, maar ook niet bij de Pro-Palestina-demonstranten, omdat zij het niet zo tof vonden dat ik steeds verkondig dat we met z’n allen samen moeten leven.’

Lody van de Kamp (66) wandelt een strak ingerichte koffiezaak aan de Amsterdamse Zuidas binnen. Als hij zijn hoed afzet wordt de zwart fluwelen keppel op zijn kruin duidelijk zichtbaar. ‘Ik word tegenwoordig de hofjood genoemd, de knuffeljood, de theedrinker. Het zal me worst wezen. Tijdens het laatste Gaza-conflict heb ik een heleboel over me heen gekregen op Facebook’, zegt hij.

Van de Kamp zat twaalf jaar in de stadsdeelraad voor het cda en is gepensioneerd rabbijn. Zijn vader heeft in Auschwitz gezeten en verloor daar zijn eerste vrouw en kinderen. ‘Mijn moeder heeft op twaalf adressen door het hele land ondergedoken gezeten, ook zij verloor het grootste deel van haar familie. Ik ben een stuk of twintig keer naar Polen geweest in de loop der jaren, want ik begeleid daar groepen.’

Van de Kamp is een van de geestelijk vaders van de dialoog. Hij is kernlid van Salaam Shalom, was intensief betrokken bij een project waar joden en moslims samen de oude joodse begraafplaats Zeeburg opknapten, loopt af en toe mee met het Jeugd Preventie Team, organiseert ontmoetingsbijeenkomsten voor de buurt, heeft enige tijd in het bestuur gezeten van het Joods Marokkaans Netwerk Amsterdam en leidt samen met Saïd Bensellam een project waarbij ze jongeren met een detentieverleden aan voorwaardelijke Verklaringen Omtrent het Gedrag helpen, zodat ze aan werk kunnen komen.

Vier jaar geleden rolde hij min of meer per ongeluk de wereld van de dialoog binnen. Op initiatief van de Joodse Omroep liep hij met twee leerlingen door Amsterdam-West. Ze hadden alledrie een keppel op, een verborgen camera volgde hen. Een tienerjongen bracht de Hitlergroet en de toenmalige minister van Justitie moest zelfs naar de Kamer komen om het toenemende antisemitisme te bespreken. ‘Ik kreeg een telefoontje van ene meneer Saïd Bensellam’, herinnert Van de Kamp zich. ‘Hij zei: “Meneer Van de Kamp, wat doet u nou? Ik ben buurtwerker in Bos en Lommer en samen met mijn collega’s investeer ik zo veel in die jongens, maar u zet ons neer als een stelletje idioten. Hoe kunnen wij dit samen oplossen?” Een paar dagen later zaten we rond de tafel en besloten we met deze jongen in gesprek te gaan.’

‘Ik vroeg me vroeger oprecht af waarom de Palestijnen niet naar Jordanië gingen, waarom ze ook nog Israël moesten hebben’

Tijdens de bijeenkomst vertelde de betreffende jongen, Souheil, dat zijn vader ook erg boos was geworden: ‘Wat heb jij gedáán? Weet je wel wat de Hitlergroet is?’ Hij werd meteen achter de computer gezet met de boodschap dat hij het maar eens moest opzoeken. De Tweede Wereldoorlog was niet de geschiedenis van zijn familie, dus daar hadden ze het nooit over, realiseerde Van de Kamp zich. Hij glimlacht. ‘Aan het einde van de bijeenkomst vroeg Souheil: “Meneer Lody, mag ik u wat vragen? Wilt u een keer met mij naar het Anne Frank Huis gaan?” Dus een week later, tussen Kerst en Nieuwjaar, liepen we door het Anne Frank Huis. Op een gegeven moment kwamen we langs een filmpje van Miep Gies, waarin zij haar verzetsverhaal vertelde. Hij wilde het twee keer zien en zei: “Meneer Lody, weet je, toen ik daar op straat stond en ik deed mijn hand omhoog naar u, toen dacht ik dat ik stoer was. Maar wat dit mens deed, dát was stoer.”’

‘Op mijn verjaardagsfeestje begin augustus zaten we met een paar joodse jongens biertjes te drinken aan tafel en spraken we over antisemitisme. Ik schrok daarvan. Ik dacht altijd dat angst voor antisemitisme iets was voor ouderen die wat dichter bij de holocaust staan, en nu bleek die angst onder al die jongeren te leven. Het was pal na die demonstratie in Den Haag, in de Schilderswijk, waar ze ‘Dood aan de joden’ schreeuwden.’ Guy Muller (29) zit in de woonkamer van zijn ruime appartement. Zijn zoontje van anderhalf, Sam, rent achter een speelgoedbrandweerwagen aan en imiteert het geluid van een sirene. Guy werkt als onderzoeker antisemitisme bij het Centrum Informatie en Documentatie over Israël (Cidi) en houdt zich bezig met het bestrijden en in kaart brengen van antisemitisme, onder andere door middel van de jaarlijkse monitor.

Mullers ouders zijn opgegroeid in Israël en hij heeft daar nog steeds veel familie. Zelf hoeft hij er niet per se te wonen. ‘Israël is sociaal-economisch gezien een moeilijk land, er is een grote kloof tussen arm en rijk. Daarnaast word ik ook een beetje moe van het conflict. Het is een pijnlijke scheiding die maar niet goed geregeld wordt. Naar mijn idee is het duidelijk dat Israël en de Palestijnen beter niet samen in één land kunnen wonen, dat moeten ze oplossen, ze moeten met elkaar praten, vrede, veilige grenzen, twee staten.’

Sinds kort doet hij mee met een pilottraining waarbij negen joden en negen moslims tussen de 25 en 35 jaar twee keer per maand bij elkaar komen om elkaar écht te leren kennen. ‘Waar het om gaat is dat er korte lijnen ontstaan tussen moslims en joden’, zegt hij. ‘Dat we elkaars hulp kunnen inschakelen als het erop aankomt. We zijn daar niet alleen maar lief en aardig tegen elkaar, zoals je wel vaker ziet bij dialooggroepjes. Ik hoop dat we ook heftige discussies over Israël gaan voeren.’

Op de middelbare school was hij rechts, herinnert Muller zich. ‘Ik vroeg me toen oprecht af waarom de Palestijnen niet naar Jordanië gingen, waarom ze ook nog Israël moesten hebben. In de loop der tijd ben ik steeds genuanceerder gaan denken. Wij zijn een minderheid, de moslims zijn een minderheid, we hebben allebei last van discriminatie en dat maakt het extra pijnlijk dat we op elkaar afgeven.’

In augustus liepen tachtig mensen door de oude jodenbuurt. Het waren moslims en joden die een vriendschapswandeling maakten. Toen het begon te stromen van de regen gingen ze naar de Al Kabir-moskee om op te warmen met thee. Tien dagen voor het uitbreken van de Gaza-oorlog werd de Salaam Shalom-vriendschapskring opgericht, die deze activiteit organiseerde. Karima Belhaj (44) is een van de kernleden. ‘We werden meteen op de proef gesteld’, vertelt ze. ‘Misschien was het wel meant to be dat de oprichting en de oorlog samenvielen, want we zochten elkaar juist in die periode voortdurend op. Ook de demonstraties vormden geen probleem. Dinah, een goede joodse vriendin van me, is naar de Israël-manifestatie geweest. Wij hebben haar opgehaald met de auto en zijn naar het strand gereden. Als ik meeloop in een protest uit solidariteit voor Palestina zou zij mij ook ophalen.’

Karima zit op de bank in haar huis. Aan de muur hangen kleurrijke schilderijen en overal liggen gekleurde kussens. ‘Van jongs af aan hielp ik vriendinnen van mijn moeder. Voor de ene moest ik met de politie onderhandelen over haar stoute zoon, de ander was een weduwe die extra hulp kon gebruiken met vertalen. Dat gevoel van solidariteit met de kwetsbaren was er toen al.’

Karima Belhaj kwam in 1974 naar Nederland. ‘Mijn vader zei altijd: “Vergeet niet dat je in dit land een buitenlander bent.” Rond 4 en 5 mei keken we naar oorlogsfilms. Mijn vader waarschuwde ons: “Wat ze met de joden hebben gedaan kunnen ze zo met jullie doen. Op een dag sturen ze jullie allemaal met zo’n trein, dan mogen jullie opsodemieteren.” Ik begreep wel wat hij bedoelde. Je bent anders en daarom kunnen mensen je anders behandelen.’

‘Als Marokkaan moet ik me kennelijk uitspreken. Het is vanzelfsprekend dat wat IS doet niet tot de islam behoort’

Salaam Shalom is een burgerinitiatief. Op elke bijeenkomst komen gemiddeld vijftig tot tachtig mensen af. Na de officiële lancering werden tot nu toe onder meer een iftar, een verhalenvertelavond en een expositie met werk van joodse en islamitische kunstenaars georganiseerd. Karima Belhaj: ‘Met dromen, vriendschap en idealen kun je heel veel. Het is een beetje een anarchistische vrije vriendenclub. Je bent nergens toe verplicht.’ Ze haalt een foto te voorschijn van de vriendschapswandeling. ‘Kijk, allemaal mensen in de moskee. Joden en Marokkanen die geanimeerd met elkaar in gesprek zijn. Dat geeft hoop. Zeker als je bedenkt dat dit op het hoogtepunt van de oorlog was. Bij een dialoog gaat het er echt om dat je elkaars hand vasthoudt, no matter what.’

Belhaj was ook geruime tijd co-voorzitter van het Joods Marokkaans Netwerk Amsterdam. ‘Het was vaak lastig. Ik heb in mijn eigen omgeving vaak verantwoording moeten afleggen, ben verrader genoemd, zionistenvriendinnetje en slijmbal.’ De organisatie is na tien jaar opgehouden te bestaan. ‘De laatste jaren waren niet makkelijk’, zegt ze. ‘Bestuurders bezweken onder de druk van hun achterban. Echt bizar dat je met goede moed aan een dialoog begint en dan zo moet eindigen. Ik stond op het punt om het bijltje erbij neer te leggen, maar ik wist dat ik dat in mijn hart niet wilde. En daarom ben ik zo blij dat we Salaam Shalom hebben opgericht. Ik geloof er nog steeds in.’

Lody van de Kamp drinkt zijn kopje koffie in één teug leeg. ‘Er wordt altijd gezegd dat de moslims zo onwetend zijn over joden, maar omgekeerd komt dat zeker ook voor. Ik ben directeur van de orthodox-joodse school het Cheider geweest en gaf daar maatschappijleer. Tijdens een les aan een eerste klas vwo met een stuk of vijf meisjes spraken we over de islam. Een van de meisjes zei: “Alle moslims haten ons.” Dus ik dacht bij mezelf: waar halen die kinderen dat vandaan? Ik vroeg of ze moslims kende. Dat was niet zo. Hoe weet je dan dat ze je haten?’

Lody’s hand wrijft door zijn korte baard. ‘Tijdens de Gaza-oorlog is de beveiliging voor joodse instellingen opgeschroefd. Voor de joodse scholen staan nu mannen van de marechaussee. Als er beveiliging nodig is, dan is dat zo, alleen pleit ons dat niet vrij om ook eens over dat hek heen te kijken om te peilen of we met de ander in gesprek kunnen treden en het hek daarna wat lager kan. Een kerk heeft afgelopen zomer bijeenkomsten georganiseerd om te helpen in de strijd tegen het antisemitisme dat weer net zo erg zou zijn als tijdens de jaren dertig. Daar heb ik geen woorden voor. Als je zo’ n vergelijking maakt heb je geen historisch besef, ken je de feiten niet, of verkeer je in een panieksituatie.’

De contacten in de islamitische wereld verrijken zijn leven, vindt Van de Kamp. ‘Ik kwam vroeger nooit in Bos en Lommer. Nu heb ik contact met de mensen die daar wonen, vrouwen met hoofddoeken, mannen in jelleba’s, alles. Ik voel me er nooit onveilig.’

Tijdens de afgelopen zomermaanden kwamen er 105 meldingen van antisemitisme bij het Cidi binnen, weet onderzoeker Guy Muller. ‘Drie keer zoveel als tijdens dezelfde periode in 2013. Er zaten twee ernstige geweldsdelicten tussen en meerdere meldingen waarbij het woord “kankerjood” werd gebruikt. Schelden op straat lijkt vaak voor te komen onder Marokkaanse jongeren, maar veertig procent van de daders zijn ‘gewone’ autochtone Nederlanders. Ik denk dat mensen een kapstok zoeken om hun haat te kunnen ventileren. Dus als er een oorlog in Israël is, kunnen mensen die nare dingen over joden willen zeggen dat eindelijk doen.’

Maryam El Rahmouni voelt of de speldjes van haar hoofddoek nog goed vastzitten. Ze raakt af en toe gefrustreerd van het integratiedebat en zou het liefst willen dat er duidelijk op papier wordt gezet wanneer iemand wel of niet geïntegreerd is. ‘Veel moslims hebben hier op school gezeten, hebben werk, doen wat ze moeten doen, houden zich aan de regels, maar waarom voelen ze zich dan nog niet geaccepteerd? De laatste tijd wordt mij vaak gevraagd wat ik van de opkomst van IS vind. Als Marokkaan moet ik me daar kennelijk tegen uitspreken.’

Ze verheft haar stem. ‘Het is vanzelfsprekend dat wat IS doet niet tot de islam behoort. Los ik het probleem op als ik nu opsta als vertegenwoordiger van mijn gemeenschap en dat hardop zeg? Worden we dan wel geaccepteerd? Drukken we daarmee IS de kop in? Zijn er dan minder jihadisten die gaan?’

Ze heeft het gevoel dat ze door afstand te nemen van IS een loyaliteitsverklaring moet afleggen. ‘Alleen als wij ons ertegen uitspreken zouden we mogen blijven, daar lijkt het op. Als je de islam naleeft zoals je dat zou moeten doen, kijk naar onze profeet, vrede zij met hem, kunnen wij zoveel van hem leren. Hij had een joodse buurman en er heerste een bepaalde rivaliteit tussen die twee, maar op een dag zag de profeet de buurman niet meer en vroeg zich af wat er aan de hand was. Hij klopte aan en de buurman bleek ziek te zijn. Daarna ontstond er een soort vriendschap. Hoe hij was, is eigenlijk nog steeds hoe ik probeer te zijn.’

Op de scholen waar ze les geeft, komt El Rahmouni regelmatig antisemitisme tegen als ze het Midden-Oosten-conflict behandelt. ‘Je hoort dan vaak “klotejoden”, “kutjoden”. Dat komt door de verkeerde beeldvorming. Als je naar Al Jazeera kijkt, is het eerste wat je ziet Israëliërs die schieten op jongens die stenen aan het gooien zijn. Wij gaan met die leerlingen in gesprek over wat er precies is gebeurd. Zo zijn de meesten erg verrast als ze horen dat er al voor 1947 joden in dat gebied woonden en ze hebben geen idee dat Engeland aan twee volkeren hetzelfde stuk land heeft beloofd. Wij laten de kinderen zien dat het niet de schuld van de een is, maar ook niet van de ander. En dan hoor je zo’n hele klas zeggen: “Dus eigenlijk is het de schuld van Engeland?” En dan dus weer: “Kut-Engelsen.”’

Tijdens de Ridderzaal-dialoog dronk een Somalische moslima een glas cola met een Sikh met een feloranje tulband en wisselden een Amsterdamse jood en een Rotterdamse Palestijn telefoonnummers uit. Maar tegelijkertijd is de pvv in de opiniepeiling al weken de grootste partij, staan voor alle joodse instellingen inmiddels politiehuisjes en wijst recent onderzoek uit dat de meeste autochtonen geen behoefte hebben moslims te leren kennen.

Sommigen zullen de mensen die wel de dialoog zoeken naïef noemen. Ze hebben echter allemaal hun eigen droom. Guy Muller wil de wereld beter voor zijn zoon Sam achterlaten dan hij haar zelf heeft gekregen. Maryam El Rahmouni streeft naar een wereld waarin de woorden allochtoon en discriminatie onbekend zijn. En Lody van de Kamp heeft niet de ambitie om alles op te lossen; als hij íets kan doen of iemand kan helpen is hij ook tevreden. ‘Het is maar een druppel op de gloeiende plaat, maar in de woestijn kun je met een druppel mensenlevens redden.’


Beeld: Foto’s van een campagne in de sociale media die oproept tot tolerantie.