© Sanne Peper

Mick, de man die zich voordoet als de eigenaar van de lekkende bouwval (of bouwplaats, hoe je ’t bekijkt) komt pas later in het spel voor. Maar hij is als eerste sprekend bij ons. Hij staat bij aanvang als het ware buiten het toneelbeeld. En hij vertelt hoe de auteur Harold Pinter op de eerste pagina van zijn hier nog maar zelden gespeelde meesterwerk De huisbewaarder (1960) die ruimte beschrijft. Een fraaie proeve van de humor van regisseur Paul Knieriem: de acteur Lowie van Oers beschrijft alles wat hier in ieder geval niet is te zien. Dat is de dromenstof waarmee vanavond wordt gejongleerd: een thrillerachtig Niets, een onbestemde angst die onverwacht uit alle hoeken opduikt, die zich niet verklaren laat, die de vorm van slapstick lijkt aan te nemen, en die ons uiteindelijk in een wrede vrieskou naar huis zal sturen. De eerste protagonisten duiken vervolgens op uit het duister: de stille Aston (Jan-Paul Buijs) en de praatgrage zwerver Davies (René van ’t Hof). Aston heeft de zwerver opgepikt in een kroeg waar hij ruzie maakte om niks. Hij biedt hem een slaapplaats, de zwerver neemt spoedig aanmerkelijk meer plaats in dan de barmhartige Samaritaan aan kan.

Ziehier de oer-plot van dit claustrofobisch kamerstuk: indringer speelt twee vaste bewoners (de gebroeders Aston en Mick) tegen elkaar uit en trekt zelf uiteindelijk aan het kortste eind. Dat de zwerver permanent aast op de niet bestaande ‘baan’ van ‘huisbewaarder’ in deze ruïne, in deze ‘bewoonde wond’ (zoals het werk van Pinter wel wordt omschreven), dat is de bijvangst binnen dit zowel klassiek als nogal mager kitchen sink-plotje. Pinter boetseerde dat gegeven in de vorm van een stamelende en stotterende dialoogmuziek, die in 1960 in de vertaling van Gerard Reve nog behoorlijk spectaculair was, maar die nu gemeengoed is geworden in toneelstukken over slepende communicatie. Je moet dus met een ander soort Schwung op de proppen komen voor het toneelspelen van al die zinnetjes met al die eindeloze reeksen puntjes en liggende streepjes, die staan voor pauzes en stiltes. Bij regisseur Knieriem zit de dynamiek van het toneelspelen in het feit dat alle drie de figuren geen flauw benul hebben in welke vertrekken van het spookhuis dat hun leven is geworden ze terecht zijn gekomen. Ze tollen als gekken rond. Ieder met een eigen expressieve dan wel naar binnen geslagen agressie. De heerlijk kale en nieuwe vertaling van Magne van den Berg, door Knieriem met kleine ingrepen in de volgorde van scènes slim bewerkt, laat de oorspronkelijke structuur van drie ‘bedrijven’ los en herschikt het stuk in zeven min of meer losstaande scènes.

© Sanne Peper

Lowie van Oers en Jan-Paul Buijs zijn elkaars acterende spiegels. Van Oers speelt een bijna barok en romantisch net-niet-cliché van de patser die het van zichzelf niet weten wil. Buijs creëert daar omheen een tedere tegenvoeter, een door de hamers van de boze mensenwereld bijzonder hard geslagen eenling, met echo’s van de praatgrage warhoofdeling die onlangs in een inrichting wreed tot zwijgen is gebracht. Dat is het verhaal van de legendarisch mooie monoloog van Aston waarmee de oorspronkelijke tweede akte afsluit. René van ’t Hof speelt een grandioze patjepeëer die zijn vette haren kamt en dan de haartjes quasi-nonchalant én geraffineerd én bloedgevaarlijk over de grond laat dwarrelen, maar daarbij zo schichtig en angstig over zijn schouders blijft kijken dat je van die nonchalance geen barst gelooft en er tegelijkertijd permanent intuint. Ik dacht deze toneeltekst zo langzamerhand wel een beetje te kennen. Niks daarvan, vergeet het maar! Deze ‘huisbewaarder’ fonkelt als nieuw, dames en heren!

De huisbewaarder, t/m 30 december overal in het land, de tournee eindigt van 19 t/m 30 december in Theater Bellevue in Amsterdam; www.toneelschuurproducties.nl/huisbewaarder.