Een goede vriendin vertelde me onlangs wreed van slag te zijn geraakt tijdens het liefdesspel toen haar bedgenoot van dienst – ik heb lang nagedacht over een ander woord voor ‘minnaar’, misschien te lang – haar met klem verzocht haar dienstbaarheid aan hem op luide toon hoorbaar te maken, anders dan door ongearticuleerd te kreunen.

‘Zeg dat je mijn sletje bent’, hijgde hij. ‘Zeg het.’ De vriendin keek me tot in het diepst gepijnigd aan en sprak vertwijfeld: ‘Het is zo’n ander discours.’

Roland Barthes (1915-1980) is van het pre-sletjetijdperk, al denk ik niet dat hij ooit last zou hebben gehad van sletvrees. Waar hij wél last van had was woordvrees, dat wil zeggen dat hij een scherp zintuig had voor de banaliserende kracht van het woord. In Aantasting, het eerste lemma in het encyclopedische Uit de taal van een verliefde, beschrijft hij hoe onaangenaam getroffen hij was toen zijn geliefde hun betrekkingen benoemde als een ‘uitstekende relatie’. ‘Dat woord stond me tegen’, schrijft Barthes. ‘Het kwam opeens van buitenaf en banaliseerde, door de conformistische formulering, het bijzondere van de verhouding.’

Afknapper. Zo had Aantasting – iets banaler – ook kunnen heten; het behandelt uitputtend het fenomeen dat iets ogenschijnlijk kleins en onverwachts de geliefde persoon in een dusdanig ander licht plaatst dat stante pede de liefde afbrokkelt. Barthes’ definitie gaat zo: ‘Soms ontstaat er, op het amoureuze vlak, kortstondig een tegenbeeld van het liefdesobject. Naar aanleiding van onbeduidende incidenten of minuscule trekjes ziet het subject opeens hoe het goede Beeld wordt aangetast en kapseist.’ In ruim vier pagina’s wordt vervolgens aan de hand van literaire en andere bronnen – zoals net al naar voren kwam, maakt Barthes ook gebruik van persoonlijke ervaringen, van hemzelf en anderen – duidelijk gemaakt hoe dit procédé in werking treedt.

Vaak heeft het dus met taal te maken: de ander gebruikt een vreemd woord en een totaal andere wereld grijnst je aan. Een van de meest pregnante scènes in de roman My Name is Lucy Barton van Elizabeth Strout is de onverwacht genadeloze zekerheid waarmee de vertelster weet nooit verder met haar geliefde te kunnen gaan als hij met zijn woordkeuze kenbaar heeft gemaakt tot de vijandige klasse te behoren (‘zo’n kleine opmerking en de ziel klapt dicht en zegt: O’). Barthes geeft een voorbeeld uit A la recherche du temps perdu, waarin Albertine tot ontzetting van Marcel de triviale uitdrukking ‘zich laten kontneuken’ gebruikt. ‘Opeens wordt het geduchte getto van de vrouwelijke homoseksualiteit, van het platte versieren blootgelegd: een hele scène door het sleutelgat van de taal.’

Waarom er net ‘vrouwelijke’ stond, begrijp ik overigens niet helemaal; kenmerkend voor Uit de taal van een verliefde is sowieso een zekere moeilijkheidsgraad, voortkomend uit het sterk gecondenseerde karakter van de tekst dat weer te maken heeft met het genre van het compendium. Als je je echter een beetje schrap zet en niet denkt dat je dit boek van voren naar achteren moet lezen, is het een bron die naarmate je hem vaker raadpleegt rijker wordt. En onverminderd actueel blijkt. Geliefden stellen permanent het principe van uitdrukbaarheid op de proef (‘Ik ook van jou is geen perfect antwoord, want wat perfect is kan slechts formeel zijn, en is toch voldoende om een uitgesponnen jubeling in werking te stellen’) en gaan onvermoeibaar de strijd aan met de banaliteit, die van henzelf en die van de ander. Barthes beschrijft hoe het soms ook een vlekje kan zijn, een gebaar, een object, een kledingstuk, ‘waardoor het liefdesobject plotseling met de banale wereld verbonden wordt.’

Liefde is een precaire aangelegenheid, stoelend op verbeelding, verlangen, dromen. En uiteindelijk op gewenning, maar zie daar maar eens op uit te komen, na Aantasting, Afhankelijkheid en Ascese (Gewenning is geen lemma bij Barthes, wel Herinnering, ‘waarbij opvalt dat de onvoltooid verleden tijd de grammatica van de verliefde taal binnensluipt’). Bij het eerste afspraakje kan die gedroomde minnaar opeens zomaar de verkeerde broek aanhebben, en dan is dat een totale dealbreaker, zoals naar voren komt in een van de meest onthullende tijdsdocumenten van dit jaar, het aprilnummer van LINDA., gewijd aan Tinder en andere vormen van online dating.

Roland Barthes, 1963 © Henri Cartier-Bresson / Magnum / HH
Zij kan alleen maar denken: mijn God, een volwassen man met een schoenveter als knuffel

Ene Sacha beschrijft hierin hoe ze haar date op het stadsstrand aan de rivier al van ver ziet zitten, in een smoezelige rode korte broek. ‘Oeps, was dat hem?’ Als het van zwemmen komt, blijkt er onder het smotsige rode geval ook nog eens een blauwe Speedo schuil te gaan. We voelen met Sacha (47) mee. Ze schrijft: ‘Die blauwe Speedo deed echt de deur dicht.’ Barthes zou schrijven: ‘Ik ben verbijsterd: ik hoor een tegen-ritme, iets als een syncope in de mooie frase van de geliefde, een scheurend geluid in het gladde omhulsel van het Beeld.’

Zij het dat onze Sacha nooit de kans heeft gehad zich een Beeld te vormen, behalve in haar hoofd. En dus kan de kleur van een broek, en een Speedo, een reden worden om de ander voorgoed te laten ontglippen. ‘Wat een naar, armoedig medium, dat Tinder’, concludeert Sacha, een onvermoed inkijkje biedend in haar eigen vermogen tot zelfinzicht.

Nicole dacht via datzelfde medium niemand minder dan Ronan Keating te hebben gevonden, al ben ik zelf eerlijk gezegd even kwijt wie dat ook weer is. Barthes zou dit onder het lemma Bijkomstigheden hebben geschaard (‘Trivialiteiten, incidenten, obstakels, onbeduidendheden, kleingeestigheden, futiliteiten en wederwaardigheden van het amoureuze bestaan, iedere kern van feiten waarvan de weerklank het zicht op geluk van het verliefde subject doorkruist, alsof het toeval een complot tegen hem smeedt’), zowel het feit dat ik niet weet om wie het gaat, als dat Nicole dacht hem gevonden te hebben. Andere Bijkomstigheid, maar ook een beetje een Aantasting: de knappe, geïnteresseerde lijkt-wel Ronan Keating heeft iets op te biechten. Het is de tweede date, blijven slapen staat op het programma. Nicole: ‘Eindelijk dacht ik mijn man te hebben gevonden.’ Barthes maakt van deze verwachtingsvolheid dit, onder het kopje Bijkomstigheden dus: ‘Het is een kap die over me heen valt en die alles met zich meesleurt. Zo weven talloze, onbeduidende omstandigheden de zwarte sluier van de Maia, het tapijt van illusies, van betekenissen en van woorden. Ik begin te klasseren wat me overkomt.’

Inderdaad, Nicole (34) is tot het uiterste gespannen, helemaal als net-niet Ronan Keating bij het beklimmen van de trap naar de slaapkamer te kennen geeft iets te moeten vertellen. Nicole schrijft: ‘Mijn hart begon te kloppen in mijn keel, mijn verbeelding sloeg op hol.’ In de terminologie van Barthes: ‘Ik begin op het incident gespitst te zijn, ik begin er overgevoelig voor te worden, net als de erwt onder de twintig matrassen van de prinses; zoals een alledaagse gedachte ’s nachts uitzwermt in mijn droom, zal het de entrepeneur zijn van het verliefde spreken, die gedijt dankzij het kapitaal van het Imaginaire.’

Maar wat is het, waar gaat het om, Nicole vraagt het zo kalm mogelijk: ‘Oké, wat dan?’ (In het lemma Begrijpen schrijft Barthes: ‘Wat denk ik over de liefde? Eigenlijk denk ik er niets over. Ik zou graag willen weten wat het is, maar omdat ik erin zit, zie ik de liefde in haar existentie, niet in haar essentie.’) Nicole denkt werkelijk niet te choqueren te zijn. Ronan zegt: ‘Ik ga het even halen uit de auto.’ (‘Ik kies ervoor me mee te laten drijven’, citeert Barthes onder het kopje Gedrag Goethe’s Werther, ‘ik ga door.’)

Het moment van de waarheid breekt aan, Ronan keert terug met zijn precieus geheim, dat de vorm heeft van een schoenveter met knopen erin, zonder welke hij liever niet slaapt. Degene die Ronan al vanaf zijn twaalfde heeft bezig gezien met deze veter zal er verder misschien niet meer van opkijken, heeft niet iedereen een Object in zijn leven? Maar hier zit Nicole op de bank in haar goeie goed, klaar voor een gepassioneerde nacht met Ronan Keating, nog niet beseffend dat, zoals Barthes fijntjes noteert bij Omhelzing, met het Paren het Imaginaire voorgoed naar de ratsmodee geholpen zal zijn. Zij kan alleen maar denken: mijn God, een volwassen man met een schoenveter als knuffel. Barthes: ‘Ik maak geen verwijten, ik heb geen vermoedens, ik zoek niet naar oorzaken; met schrik zie ik de reikwijdte van de situatie waarin ik vastzit; ik ben geen man (vrouw) van rancune, maar van fataliteit.’ Nicole’s fataliteit: ‘Hij leek ineens niet meer op Ronan Keating, maar op diens lelijke neefje. Niks vond ik meer aantrekkelijk.’

Kun je van die Tinder-verhalen behoorlijk mismoedig raken, de teksten van Barthes hebben het zeldzame vermogen de gekte van verliefdheid door te prikken en tegelijkertijd te vieren. ‘Het verlangen is overal; maar als je verliefd bent wordt het verlangen dit heel bijzondere: smachten.’ Laverend tussen magie en teleurstelling, betovering en dagelijksheid, kraakt hij de ene na de andere noot over die vreemde staat van overgevoeligheid en zij die daaraan ten prooi vallen, even beklagenswaardig als gelukkig. Het lemma Armoede komt niet in zijn glossarium voor.