Ik weet niet meer waarover we het hadden, maar in elk geval aten we stevige linzensoep en stukken artisanaal brood met olijven. Het huis stond vol maar niet te vol met mensen, het haardvuur knapperde en niet voor het eerst bedacht ik dat goed gastvrouwschap iets is wat je alleen van heel jongs af aan kunt leren en anders niet meer (net als leven, misschien).

Waarschijnlijk hadden we het over boeken, of Engeland, want mijn gesprekspartner, laat ik hem Joost noemen, verzuchtte dat hij het wel voor zich zag om als een soort Julian Barnes door het leven te gaan. Kalm en gedistingeerd, gearriveerd, consistent maar geen sáái oeuvre, mooie overhemden natuurlijk.

En een dooie vrouw, voegde ik eraan toe.

Ik keek de ruimte rond. Wanneer was iedereen veranderd van student in huurder of zelfs bezitter van complete appartementen? Sinds wanneer hadden we woonkamers met echte meubels, sierkussens, geschikte wijnglazen, kookboeken? Zulke ontwikkelingen hebben met geld te maken, dat begrijp ik ook wel. Maar ineens zijn de etentjes doordeweeks om half elf afgelopen, drinken we hooguit drie glazen wijn en beschikt de gastvrouw over een vaatwasmachine.

Misschien is het een manier om de paniek te dempen. Als tiener wil je weten hoe seks voelt, daarna hoe liefde voelt, en op een gegeven moment zit je bij de psycholoog omdat je niet meer begrijpt wie je nu eigenlijk bent geworden. Waarom je problemen niet minder banaal zijn dan die van iemand anders. Of ja, problemen, hoor mij nu.

De nieuwste roman van Julian Barnes, Het enige verhaal, begint met een vraag van de verteller aan de lezer: Zou u liever meer liefhebben en meer lijden, of minder liefhebben en minder lijden? Geen enkele twintiger zou voor de tweede optie kiezen, maar misschien komt er een moment in ieders leven dat die vraag niet zozeer binair lijkt, als wel gradueel. Bovendien valt er zoveel niet te kiezen, zoals de verteller vlug genoeg opmerkt, en is de vraag dus in feite onzinnig.

Soms is een overkant alleen maar een façade, en blijkt de route heel anders te liggen

Zelf heeft die verteller, zo blijkt, in het eerste deel van zijn volwassen leven vooral veel liefgehad en geleden. Daarna, en daarom, gaat hij over tot een leven van weinig emotionele pieken en dalen. Gelatenheid, rust: ‘Naarmate hij ouder werd, kreeg zijn leven iets van een aangename sleur, met voldoende intermenselijk contact om hem overeind en bezig te houden, maar niet te storen.’ Wat eens een nachtmerrie was, blijkt een paar decennia later de minst slechte van alle opties. (Voor de vrouw in dit liefdesverhaal is een dergelijke kalme waardigheid overigens weer eens niet weggelegd: zij verliest haar tanden, haar zelfrespect en, uiteindelijk, haar verstand.)

Julian Barnes kijkt me vanaf de achterflap scherpzinnig maar zachtmoedig aan. Het is de blik van een man die zelf ook wel weet dat hij op zijn tweeënzeventigste sexyer is dan hij was op zijn dertigste. Hij draagt een donkerblauwe spencer over een lichtblauw hemd. Er is weinig dat op dit moment nog grandioos zou kunnen mislukken; er is een overkant gehaald. Het leven heeft hem niet gespaard maar ook niet finaal gebroken. Dit is een man die zijn gezicht handmatig scheert, nooit uitslaapt, iedere hotelkamer even geruisloos verlaat als hij hem betreedt.

‘Ik vouwde mijn overhemden op in de lengte, met de mouwen naar binnen. Ik rolde mijn sokken tot balletjes. Ik deed schoenspanners in mijn schoenen en stopte mijn schoenen in een speciale katoenen zak. Er is nooit een moment geweest waarin ik het inpakken van mijn koffer niet een van de mooiste dingen in het leven heb gevonden.’ Aan het woord is Joost, in een verhaal van Joost de Vries, in het laatste (en laatste) nummer van Das Magazin. Hij bezichtigt te dure koophuizen in Amsterdam en denkt aan zijn oudste vriend, die als eerste van al zijn vrienden iets had wat leek op een solide leven (koopwoning met kookeiland, vrouw, kind, robotstofzuiger). En dat allemaal ook weer in no time verloor. Soms is een overkant alleen maar een façade, en blijkt de route heel anders te liggen.

De soep is op gegaan, het brood ook, en de gastvrouw is bang dat het te weinig was.

Meer liefhebben en lijden, of minder? Een zeurend dertigersstemmetje in mij rept de laatste tijd ineens over ‘gezond’. Gezond liefhebben, gezond lijden. Maar wat maak ik mezelf eigenlijk wijs? En wat maakt het personage Joost zichzelf wijs als hij denkt: ‘Ik blijf hetzelfde, niets raakt mij aan’?

Het was precies genoeg, zeg ik haar, en om half elf zit ik op de fiets terug naar huis.