Het reliëf van Peter Parler de Jonge in de Dom van Praag, gemaakt tussen 1379 en 1386 is, voor zover bekend, het eerste zelfportret van een kunstenaar. Na de veertiende eeuw kreeg de kunstenaar een naam en werd hij ook fysiek zichtbaar. In het begin vaak nog besmuikt als figurant in een groter tableau, maar al snel pregnanter totdat het zelfportret een van de vaste onderdelen werd van de meesterproef. Met de naams- en gezichtsbekendheid werden ook de verhalen over de kunstenaars, met als trendsetter de Florentijnse chroniqeur Vasari, een belangrijk onderdeel bij de beleving van het werk. De mythe van de kunstenaar als bijzonder en tot voorbeeld te stellen persoon was geboren.
Zoals zoveel in de basis onschuldige ideeën is ook dit idee aan het eind van de twintigste eeuw totaal ontspoord. Niet alleen werd de romantiek van de gekwelde, losbandige, tegendraadse of wereldvreemde kunstenaar onderwerp van contemplatie of idolatie, ook namen steeds meer kunstenaars hun eigen leven als thema voor hun kunst. In een wereld die dankzij syndicatieve smaakmakers steeds uniformer wordt, vervult de controversiële kunstenaar, mede door zijn vermeende onafhankelijke levensstijl, de functie van anti-pool. De kunstenaar krijgt een maatschappelijke en sociale rol die hij voorheen nooit had.
Het ambachtelijke karakter van kunst verdwijnt daarmee naar de achtergrond. De kunst is sterk persoonsgebonden. De kunstenaar ‘onderzoekt’ veelal zijn eigen ‘identiteit’, vaak in relatie tot de buitenwereld, en doet daar verslag van.
In de jaren zeventig raakte dit idee van kunstenaarschap in zwang, met als gevolg een sterke toename van zelfmoorden en existentiële crises onder studenten van de verschillende westerse kunstacademies. Een prijs die men natuurlijk graag zou betalen voor méér en betere kunst, als er een verband tussen het een en het ander zou bestaan, maar dat is nooit bewezen en dient ernstig in twijfel te worden getrokken.
Begin jaren zeventig is ook de Duitse kunstenaar Uwe Laysiepen (Ulay voor de buitenwereld) flink op zoek naar zijn seksuele identiteit. Hij doet daarvan verslag in een reeks op dia overgezette polaroids die nu te zien zijn in Bureau Amsterdam. Ulay zet pruiken op, trekt panty’s en korte rokken aan en kerft met een fijnsnijder de ideale vrouwenschoenmaat op zijn grote mannevoeten.
Zo dit psychologisch-technisch mogelijk is, wil ik er wel vanuit gaan dat Ulay oprecht was in zijn verwarring. De vraag is echter wat er daarnaast, voor de objectieve toeschouwer, overblijft om naar te kijken. In zekere zin zijn de polaroids van Ulay een gestyleerde voorloper van de schreeuwerige probleemtalkshows die tegenwoordig in alle talen het televisiepubliek onderhouden. De gast worstelt met zichzelf en is bereid daar publiekelijk verslag van te doen. Dat vereist moed en het nemen van een hoop emotionele barrières, maar inhoudelijk stelt het weinig voor.
Verder dienen we bij nader inzien toch ook de oprechtheid van het bijna dertig jaar oude zelfonderzoek in twijfel te trekken. Het fototoestel dat Ulay voor de registratie van zijn onderzoek gebruikte, is misschien wel de grote uitlokker van de ‘bekentenis’, precies op dezelfde wijze zoals ook het formaat van de hierboven genoemde televisieprogramma’s vaak ontboezemingen provoceert die met evenveel recht onbesproken hadden kunnen blijven.
- Tevens te zien in Bureau Amsterdam: frisse foto’s van Martine Stig. Onder andere snapshots van heteroparen kort na het vrijen. Aangenaam op een zondagochtend, maar ook hier is het begeleidende verhaal een noodzakelijk element.