Een vroeg-dertiende-eeuwse keizersnede. De vrouw overleefde die tot in de twintigste eeuw niet. Geboorte van Caesar, fragment uit de Histoire ancienne jusqu’à César – Faits des Romains, circa 1360 © BnF Gallica, Archives et Manuscrits

Hedendaagse extra gevoelige zwangerschapstests kunnen al aantonen dat een zaadcel een eicel heeft bereikt voordat ze zich gezamenlijk hebben ingenesteld in de baarmoederwand – en daarmee nog voordat een menstruatie wordt gemist. Moet of mag een mens vanaf nu op dat moment al zwanger gaan heten?

De naam ‘zwangerschapstest’ – in plaats van bijvoorbeeld ‘bevruchtingstest’ of ‘zaadcelalarm’ – suggereert van wel. En zo ontstaat er een machtige keten aan classificaties: het eventuele ongedaan maken van een vroege zwangerschap gebeurt via een ‘abortus’ in een ‘abortuskliniek’ en sinds 2023 met ‘de abortuspil’ ook bij de huisarts, mits deze geen morele of praktische bezwaren heeft. Dat kan tot de negende week en net zoals ooit voor de abortusklinieken, moest de vergunning daarvoor moeizaam worden bevochten. Je kunt er dus zeker niet voor terecht bij de drogist, al bepleit de Wereldgezondheidsorganisatie (who) dit tot de twaalfde week.

Dit is een van de vele voorbeelden van nieuwe materiële technologie (hier de gevoelige test) die nieuwe ‘talige technologie’ (hier de classificatie zwanger) met zich mee heeft gebracht. Ik spreek in beide gevallen van technologie, omdat woorden het leven van mensen minstens zozeer kunnen maken of breken als instrumenten dat kunnen doen. Raken materiële en talige technologie verstrengeld met elkaar, dan versterkt het effect – zoals ook de chemische stof methylfenidaat heeft laten zien. Die is innig verbonden geraakt met de classificatie adhd voor eigenschappen die voorheen geen stoornis heetten en geen bemoeienis vergden van de ggz.

Classificaties hebben consequenties, anders gezegd, wat de grove tweedeling ‘man’ of ‘vrouw’ misschien nog het sterkst laat zien. De voorbeelden in een mensenleven zijn legio, maar hier staan die van zwangerschap en zwangerschapsbeëindiging centraal en voor het gemak doe ik nu even alsof de begrippen man en vrouw onproblematisch zijn. In vroeger eeuwen herkenden ervaren vrouwen zelf een zwangerschap vanaf de late vierde maand aan een bijzondere kriebel in hun buik. Anderen spraken pas van zwangerschap bij een overduidelijk dikke buik, al kon die volgens de echte deskundigen (mannen dus) net zo goed door ‘beslotene winden’ zijn ontstaan. Deze suggestie komt van chirurgijn Cornelis Solingen die in 1673 dertien bekende tekenen van zwangerschap naliep, en stuk voor stuk verwierp door steeds op een mogelijke andere oorzaak te wijzen. Een boek met seksuele voorlichting uit zijn tijd waarschuwde jonge mannen dan ook voor het andere geslacht: ‘om bemind te worden zijn er geen listigheden welke sy niet uitvind om swanger te schynen’.

Het duurde nog tot in de twintigste eeuw voordat er overtuigende zwangerschapstests beschikbaar kwamen. Die waren ook nog erg omslachtig. Je urine moest ervoor naar een dokter, die hem doorstuurde naar een laborant, die er een konijn of kikker mee injecteerde. Voor de vrouwen betekende dat afhankelijkheid van andere mensen en ook nog een dier dat een ellendige dood voor je sterven moet. Ongehuwde vrouwen mochten bovendien niet zwanger zijn en konden zo’n test daarom niet laten doen. Hadden ze gewild of ongewild seks gehad met een man, dan leefden ze dus in overweldigende angst bij elke uitblijvende menstruatie. En voor getrouwde vrouwen kon een (volgend) kind net zo goed een ramp zijn. De eerste zelftests, waarvoor je nog negen dagen overtijd moest zijn, dateren echter pas van de jaren zeventig.

Al waren die een enorme opluchting, vooruitgang is dat altijd slechts in één bepaalde richting. De vroege zwangerschapstest was tegelijk een beperking van je autonomie, want hij heeft de optie gedwarsboomd van het ‘opwekken der maandstonden’, waarover vrouwen eeuwenlang hun eigen regie hebben gevoerd.

Wat niet weet, wat niet deert – en zeker dat wat onmogelijk te weten valt. Daardoor konden vrouwen hun ervaringen met het uitlokken van een menstruatie onderling uitwisselen en als die informatie een schrijvend geneeskundige ter ore kwam, vergrootte deze de verspreiding via diens publicaties. Zo beval Solingen ‘hard neervallen op de knieën tegens de aarde’ aan, evenals ‘continueel slurpen van brandewijn’ en proppen wol in je vagina, gedrenkt in andervrouws menstruatiebloed. De beschaafdere apotheker Johan van Beverwijck deed aanbevelingen als ‘Bijvoet set de maent-stonden af’ en ‘sijn sap met Myrrhe gemengt, en van onderen geset, treckt uyt al ’t gene in de lijfmoeder overtolligh is’.

Die knieën moeten er in elk geval flink door beschadigd zijn. En of geslurpte brandewijn, vaginale bloedtransfusie, en bijvoet ‘van onderen geset’ het gewenste effect hadden, weet ik niet. Maar inmiddels is uitgezocht dat bepaalde middelen inderdaad tot een opgewekte bloeding kunnen leiden. Met het blad van specifieke coniferen, gecondenseerde peterselie, evenals schimmels en kopererts zijn in de Oudheid al ongewenste zwangerschappen beëindigd. Het punt was echter dat dergelijke middelen levensgevaarlijk konden zijn, zolang het complexe wetenschappelijke systeem ontbrak voor het bepalen van zowel een effectieve als veilige dosis.

Planten, schimmels en delfstoffen waren een soort chemische technologie en over talige technologie gesproken: bij ontstentenis van een zwangerschapstest kon ‘het opwekken van de maandstonden’ geen ‘vruchtafdrijving’ heten, noch ‘het doen misvallen van een vrouw’. In een vroeg stadium is er achteraf ook geen wezentje te vinden met enigszins de contouren van een mini-mensje. De kerken keerden zich vooral tegen onmiskenbare beëindiging van zwangerschap, net zoals de katholiek geïnspireerde Franse strafwet die vanaf 1811 aan België en Nederland was opgelegd. Voor het eerst stelde toen ook de staat daar een straf op, bestaande uit opsluiting in een tuchthuis en voor helpende heelmeesters of ‘artsnijbereiders’ een aantal jaren dwangarbeid.

Het woord ‘abortus’ viel daarbij niet. Op de krantenwebsite Delpher kun je een zoekterm opgeven. Doe dat met ‘abortus’ en je krijgt ruim 77.000 treffers. Klik daarna rechtsboven op het icoontje van een grafiek en na een paar tellen verschijnt er een histogram voor de periode 1618 tot 2000. Bijna vier eeuwen dus, maar dat kleine miljoen aan treffers is daar niet gelijkmatig over verdeeld. Het zal een verrassing zijn dat de allervroegste minieme staafjes histogram pas van de jaren 1880 blijken te dateren. In het eerste decennium van de twintigste eeuw worden ze wat hoger, en vanaf 1920-1930 zie je echte piekjes die met een dip in de oorlogsjaren doorlopen tot in de jaren 1960. Substantieel wordt het histogram pas in de laatste drie decennia van de twintigste eeuw.

De term abortus is dus nog maar vijftig jaar echt een onderdeel van het Nederlandse vocabulaire. Hoe verhoudt dit zich tot de vele geschiedenissen van abortus in de Oudheid of de Middeleeuwen? Raakte vijftig jaar geleden slechts een Latijnse naam gevestigd voor een eeuwen bestaand identiek fenomeen? In dat geval zou het projecteren van die recente term op het verleden een onschuldig soort anachronisme zijn. Maar zo zit het niet, want wie dat anachronisme begaat, lijkt alleen te hebben gedacht aan de handeling op zich en niet aan de extra connotaties van verschillende namen ervoor.

Misschien is dat een typische benadering op gang gebracht door mannelijke historici die slechts letten op de technische kant en daardoor de gevolgen van verschillende classificaties voor vrouwen over het hoofd hebben gezien. Het uitlokken van een menstruatie dat in vroegere tijden geen vruchtafdrijving was, illustreert het punt al. Bezie je termen als talige technologie, dan ga je bovendien beseffen dat eenzelfde woord van betekenis kan veranderen.

Het ging erom dat artsen in een seculariserende samenleving de morele rol moesten overnemen van geestelijken
Petrus Camper keerde zich tegen de keizersnede en zocht naar andere oplossingen bij moeizame bevallingen vanwege een te klein geboortekanaal. Gravure uit 1787 © Petrus Camper

Louter tellen zonder studie van de context levert zelden zinvolle informatie op. In Delphers histogram kun je doorklikken naar de inhoud van de krantenartikelen waarin het woord abortus viel. Rond 1880 beland je dan veelal bij verhalen over het spontane ‘verwerpen der vrucht’ bij schapen, paarden en rundvee, plus het zoeken naar middelen om dat te voorkomen. Er zijn echter ook boeken en tijdschriften te doorzoeken op Delpher, zij het zonder bijbehorende grafiek. Daaruit blijkt dat er zowel in de agrarische als verloskundige sector rond 1850 al sprake van ‘abortus’ was in de zin van een ongewenste uitstoting der dierlijke respectievelijk menselijke vrucht.

Dat laatste heet tegenwoordig een ‘miskraam’ en die term bestond ook al in de zeventiende eeuw, maar halverwege de negentiende eeuw werd het woord ‘miskraam’ regelmatig vervangen door ‘abortus’. En bij een plotselinge Latijnse term moet je er alert op zijn dat dit op adoptie door religieuze of medische autoriteiten wijst. Zo’n woord is geen neutrale vervanging, maar voegt iets toe.

Midden negentiende eeuw bleek de ‘profylaxe’ of ‘preventie’ van ‘abortus’ (driemaal Latijn) op de medische agenda te zijn geplaatst. Het streven ontstond om een vruchtafstoting te voorkomen en de pogingen ertoe zouden blijven bestaan totdat de geneeskunde een ruime eeuw later tot het inzicht kwam dat het meestal om een natuurlijke reactie gaat op een niet goed ontwikkelde vrucht. Pas toen vestigde zich de overtuiging dat je die juist niet met veel kunstgrepen moet laten uitgroeien tot een voldragen maar ernstig gehandicapt kind.

Maar vanaf midden negentiende eeuw zijn vrouwen met ‘dispositio abortiva’ actief opgespoord om hen preventief te behandelen. Men richtte zich allereerst op degenen met een eerder afgebroken zwangerschap en daarnaast op de ‘volbloedige, prikkelbare, zeer gevoelige, zenuwachtige, hysterische, lymphatische, blonde, en zwakke vrouwen’, zoals een medisch handboek uit 1843 het formuleert, om daar nog de ‘zeer vette’ aan toe te voegen, evenals die met een ‘opgewekte’ of juist ‘geheel verstompte geslachtsdrift’. Eigenlijk alle zwangere vrouwen dus en om ‘het ei in veiligheid te stellen’ werd de persoon waarin dat zich bevond zo vroeg mogelijk onderworpen aan de strengste medische regimes.

‘Het ei’, inderdaad, want zo heette een embryo of foetus in een vruchtzakje lange tijd. De eieren waren ook ‘ingenesteld’ terwijl je bij termen als voortplanting, zaad en vrucht eerder ‘geworteld’ verwachten zou. Een ei is een eenheid op zich, los van zijn omgeving, en het is kwetsbaar zodat bescherming door derden nodig is. Medicalisering van allerlei soorten leed heeft zeker verbetering gebracht, maar de meest zachtzinnige aanpak van dispositio abortiva was nog de maandenlange verplichte bedrust, met daarbij toegediende ‘slijmerige lavementen tegen winden en verstopping’, door het langdurige liggen teweeggebracht. En de profylactische behandeling bestond verder nog uit – sorry, het is schrikken – bijtende bloedzuigers in de vagina, bij de baarmoedermond en op de baarmoederwand. Een enkele dokter vond plaatsing op de borsten afdoende, argumenterend dat die toch ook rechtstreeks in verbinding met de baarmoeder staan. Ontstoken bijtwonden werden daarna weggebrand met caustische ‘Weener-pasta’. Verder was er het toedienen van giftig kwik of zevenboomblad, en in de twintigste eeuw het schadelijk gebleken hormoon des.

Ik ga hier niet verder op in, want het zal duidelijk zijn dat de term abortus van toen geen synoniem was voor een bedoelde of onbedoelde beëindiging. De enige maar wel belangrijke rode draad is dat het woord met medische bemoeienis verbonden is en zou blijven. Wel zou het nog drie keer van betekenis veranderen, zodat het verschillende soorten consequenties heeft gehad.

De eerste betekenisverandering trad op in het begin van de twintigste eeuw toen de uitdrukking ‘abortus provocatus’ begon te vallen, maar dat opnieuw niet in de tegenwoordige zin. Hij sloeg eveneens op een miskraam, maar dan een veroorzaakt door een arts bij een gewenste zwangerschap.

Hiermee werd opnieuw een Latijnse benaming geïntroduceerd voor iets wat eerder al bestond. Heel- en vroedmeesters hadden veel langer het leven van vrouwen gered als dat door hun zwangerschap werd bedreigd. Zeker in tijden van ziekten en vitaminegebrek kon het baringskanaal bijvoorbeeld te nauw zijn om een voldragen kind te laten passeren, terwijl een keizersnede met behoud van het kind plus de vrouw pas in de loop van de twintigste eeuw mogelijk werd. Was in vroegere eeuwen een bevalling langs natuurlijke weg onmogelijk, dan moest men – tot ellende van de vrouw en haar hulpverlener – een zwangerschap beëindigen door de vrucht in gedeelten naar buiten te halen. Ter onderscheiding van de toen nog dodelijke keizersnede heette dat een ‘manuele operatie’ of een ‘kunstbewerking’. Deze vond meestal tijdens de bevalling plaats, maar later werd de ingreep liefst in een zo vroeg mogelijk stadium uitgevoerd als de vrucht nog klein en niet levensvatbaar was.

Zo’n ingreep kon in een vroege zwangerschapsmaand ook nodig zijn bij onophoudelijk zwangerschapsbraken waaraan de vrouw met haar vrucht dreigde te overlijden, of bij infectie van de vrucht, wat extreem pijnlijk is en eveneens beider leven bedreigt. In het geval van een abortus provocatus in zijn oorspronkelijke betekenis was het medische aspect dus niet nieuw. Een Latijnse naam moest nu helpen om het redden van de vrouwen aanvaardbaar te maken voor de kerk en de wereldse wet. Terwijl achttiende-eeuwse heelmeesters er nog open over hadden kunnen zijn, kon een arts er sinds de vroege negentiende eeuw voor worden vervolgd. En dat gebeurt tot op de dag van vandaag, zoals voorbeelden uit Ierland, Texas en Polen laten zien.

De plotselinge toename van ‘abortus’ op Delpher in de periode 1900-1910 is vooral toe te schrijven aan acties van Hector Treub, hoogleraar gynaecologie te Amsterdam. Hij wilde bereiken dat de wet meer ruimte bood voor het oordeelsvermogen en handelen van medici. Treub lokte er een ware rel over uit nadat een collega een vrouw had moeten laten sterven. Zij had in 1901 aan onophoudelijk braken geleden bij een zwangerschap van drie maanden. Haar arts had ten einde raad het beëindigen daarvan voorgesteld, wat echter op een verbod van haar pastoor was gestuit. De arts had Treub erbij gehaald die de vrouw nog even zag, vlak voordat ze misselijk en uitgemergeld overleed. Een boze brief van Treub aan de bisschop leverde slechts de reactie op dat diens pastoor juist had gehandeld, waarna Treub dat openbare debat aanzwengelde.

Er was iets vreemds aan dit verhaal, dat vaker is gedocumenteerd maar zonder afdoende verklaring erbij. Indertijd was al bekend dat een voldragen vrucht van een gezonde vrouw haar slechts heel kort overleeft en dat die van een zieke en ondervoede vrouw eerder sterft dan zij. Waarom moesten zelfs vrouwen met zo’n prille zwangerschap van een nog niet levensvatbare vrucht overlijden van die pastoor en bisschop? En dit terwijl zij vaak ook nog moeders van eerdere kinderen waren?

Arme vrouwen gingen zichzelf maar helpen en velen stierven een ellendige dood door infecties en zeepsop in hun buik

Het schokkende antwoord bleek te zijn dat katholieke priesters de opdracht hadden om de vrucht, op het moment van een door hen ingeschat overlijden van een vrouw, uit haar te laten snijden of dat zo nodig zelf te doen. Deze moest namelijk op het nippertje nog levend worden gedoopt en zo’n doop was alleen geldig als er water op het blote hoofdje had gestroomd. Want anders, zo wilde de morbide mythologie, mocht de nieuwe ziel de hemel niet in. Dit was al een roomse traditie sinds de vroege twaalfde eeuw die in de achttiende eeuw nog eens flink was bekrachtigd. Ook in dit opzicht was het een geluk bij een ongeluk dat er geen goede zwangerschapstests waren, want de paus had in 1869 nog iedere ongeboren vrucht vanaf het prille begin officieel bezield verklaard.

Vroege voorgangers van Treub hadden al op schrift geprotesteerd tegen dit buitenissige type zwangerschapsbeëindiging en vroedvrouwen saboteerden het naar vermogen. Men kaartte daarbij aan dat een overlijden niet gemakkelijk is vast te stellen, zodat de opdracht om een levende vrucht op het nippertje te dopen een hoog risico in zich droeg van het doden van de vrouw. Maar handleidingen voor katholieke geestelijken, artsen en vroedvrouwen uit veel vroegere tijden beschreven uitvoerig hoe het uitsnijden moest worden uitgevoerd zonder een geldige doop onmogelijk te maken door ook de vrucht met het mes te raken.

In de negentiende eeuw waren de eerste verontwaardigde krantenberichten verschenen over een zielzorger – treffend woord in dit geval – die zijn scheermes voor dit sacrament had gebruikt en een enkele keer was er een rechtszaak over geweest. Dat verschaft informatie zoals een datum, een plaatsnaam en de naam van de vrouw, en daarmee waren de betrokken vrouwen terug te vinden in overlijdensregisters of op genealogische websites. Steevast staat daar dan eufemistisch ‘gestorven in het kraambed’ bij, of ‘overleden bij de bevalling van een doodgeboren kind’, en regelmatig de namen van een reeks moederloos achtergebleven eerdere kinderen.

Anderen begonnen echter in de vroege negentiende eeuw al van moord te spreken in dit verband, en als we deze ‘abortus provocatus religiosis’ inderdaad zo classificeren, moeten er veel meer vermoorde vrouwen zijn geweest, naar wie nooit een haan heeft gekraaid. In het vroeg-twintigste-eeuwse geval waarmee Treub te maken kreeg, claimde de pastoor achteraf dat hij de prille ziel inderdaad nog een geldige doop had geschonken. Treub heeft dat in een enkel zinnetje vermeld en tegelijk betwijfeld, suggererend dat er ofwel een dode vrucht moest zijn gedoopt ofwel een nog te redden vrouw gedood.

Toen hij in 1920 overleed had zijn actie nog weinig opgeleverd: in datzelfde jaar protesteerde de hartspecialist Adrianus Korteweg in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde tegen deze plicht ook opgelegd aan artsen, die zich daarna met een stethoscoop over een geopende vrouw moesten buigen om na te gaan of het hartje van de vrucht nog klopte. Dit terwijl het staken van hart en de adem van de vrouw geen bewijs van háár overlijden konden zijn. In reacties van katholieke collega’s kreeg Korteweg stevig de wind van voren en de regels voor religieuze zwangerschapsafbreking zijn nog tot in de jaren 1950 uiterst gedetailleerd voor priesterstudenten en vroedvrouwen op schrift gesteld.

Een menselijk ei in een baarmoeder. Uit het boek Embryologie ou ovologie humaine van Alfred Velpeau, 1833 © met dank aan de UB Groningen

We hebben, kortom, te maken met drie typen beëindiging van zwangerschap. De eerste en oudste is die als handeling op eigen initiatief van een vrouw, de tweede die als behandeling op initiatief van een arts, en de derde die als sacrament op initiatief van een priester. De nu nog grotendeels geldende Wet afbreking zwangerschap (Waz) van 1984 is alleen goed te begrijpen met besef van het historische verband tussen deze drie typen beëindiging van zwangerschap.

Kort samengevat: Treub heeft de abortus provocatus als strikt medische behandeling moeten veroveren op de afbreking als sacrament en daarvoor moest ook afstand worden genomen van het oudste type afbreking op eigen initiatief van een vrouw. Alleen een gynaecoloog zou een zwangerschap moeten mogen beëindigen, benadrukte hij, en dus moest de abortus provocatus worden onderscheiden van de ‘abortus provocatus criminalis’ bij een ongewenste zwangerschap. Ooit had hij het opgenomen voor een wanhopige vrouw met een achtste zwangerschap die een gynaecoloog zou moeten mogen helpen, en later gaf hij eens toe dat niet alle ongediplomeerde ‘damesdeskundigen’ gevaarlijke knoeiers zijn. Voormalige vroedvrouwen konden bijvoorbeeld veilig werken, omdat ze over de juiste deskundigheid, instrumenten en ontsmettingsmiddelen beschikten. Zo bezien had Treub kunnen streven naar een legale abortuspraktijk voor ongecompliceerde gevallen, door getrainde mensen zonder volledig artsendiploma maar met de goede middelen plus een inspectiedienst zoals die voor veel beroepen bestaat.

Maar zo is het niet gegaan. Treub en zijn medestanders introduceerden ook nog de term ‘abortus criminalis in confesso’ voor toegegeven criminele abortussen door vrouwen die na een illegale poging met gevaarlijke verwondingen en infecties waren opgenomen in hun ziekenhuis. ‘In confesso’ klinkt religieus en deze gynaecologen speelden de katholieke minister van Justitie Robert Regout ook bewust in de kaart, die tot veler ontzetting de Zedelijkheidswet van 1911 door het parlement kreeg. Die wet zette de meest hardvochtige vervolging in gang van alle niet op voortplanting gerichte seksualiteit. De ‘abortus provocatus criminalis’ kon vanaf toen tot ‘abortus’ worden ingekort, omdat de criminaliteit al in dat ene woord besloten lag.

De abortus provocatus in de oorspronkelijke zin heet nu ‘een afbreking op maternale indicatie’ (en is gelukkig nog maar zelden nodig). Het woord abortus had dus zijn derde betekenis gekregen en toen kon ook het naar misdaad verwijzende ‘abortus plegen’ ontstaan. Het relatief sterk oprijzende histogram op Delpher voor de jaren twintig tot zestig is een uitdrukking van de justitiële vervolgingen van vrouwen en artsen die ‘abortus hadden gepleegd’, gecombineerd met berichtgeving over dodelijke ongelukken. Die ontstonden door talloze illegale praktijken van louter geldbeluste charlatans doordat het werk nu met nog meer risico’s verbonden was.

Arme vrouwen gingen zichzelf maar helpen en velen stierven een ellendige dood door perforaties, achtergebleven zwangerschapsresten en infecties en zeepsop in hun buik. Maar de classificatie ‘abortus’ zou nóg een keer van betekenis veranderen omdat hij, onder voorwaarden, voor een wettelijk gesanctioneerde ingreep ging staan. Dat heeft wel opnieuw veel voeten in de aarde gehad.

Dat het histogram in de jaren zeventig de hoogte in schiet, komt doordat vrouwen eindelijk eisten ‘baas in eigen buik’ te mogen worden. Ze wilden onafhankelijk van, toen altijd nog mannelijke, zielzorgers en medici mogen beslissen over de belangrijkste kwesties in hun bestaan, zoals het uitdragen van een zwangerschap, het doormaken van een bevalling en het opvoeden van een kind.

Woorden kunnen van betekenis veranderen. Zo werd ‘miskraam’ halverwege de negentiende eeuw regelmatig vervangen door ‘abortus’

Het opwekken van de maandstonden maakte nu zijn rentree onder andere benamingen en met middelen die er handiger dan ooit voor waren. Net zoals de kruiden uit vroeger tijden stamt de eenvoudig uitvoerbare vacuüm-methode oorspronkelijk uit het niet-medische circuit. Desnoods zorgde een omgebouwde fietspomp voor het vacuüm en een dun slangetje maakte kunstgrepen overbodig om de baarmoedermond te openen, zodat er ook niet per se antibiotica bij nodig waren. De flexibele canule kon worden weggegooid en het overige gereedschap ontsmetten de vrouwen met behulp van een snelkookpan. Aldus hielpen ze elkaar, zij het uitdrukkelijk zonder een zwangerschapstest, want na een politie-inval zou een arts of laborant je dan kunnen verraden.

Artsen hebben de vacuüm-methode vervolgens onder de naam ‘curettage’ geadopteerd en technisch verbeterd. Intussen begonnen vrouwen zelf te experimenteren met het maagmedicijn Cytotec met stofnaam ‘misoprostol’ dat het hormoon prostaglandine bevat. Ook bij wetenschappelijke experimenten daarmee leek dit de lang gezochte oplossing te zijn. Voor het nemen van een pil heeft een mens geen ander nodig en bij behoefte aan psychische steun kan dat een vertrouwde ander zijn in plaats van een onbekende dokter. Het idee van zo’n pil werd rond 1970 al enthousiast als doe-het-zelfmethode verwelkomd in de pers. Het Algemeen Handelsblad sprak de verwachting uit dat hij ‘buiten volledig geoutilleerde gynaecologische klinieken’ beschikbaar zou komen en een columnist voor Het Vrije Volk had het zelfs over een ‘laxeermiddel’ voor de eileiders en de baarmoeder. Het Dagblad van het Noorden kwam met de kop ‘Abortusprobleem wellicht uit de wereld door uitvinding wonderpil’, waar De Telegraaf nog overheen ging met ‘Abortusprobleem in één klap opgelost’. De nvsh runde ook nog een tijdje zelfhulpklinieken, waar vrouwen aan ‘menstruatieregeling’ konden doen.

Men zag zo’n pil aanvankelijk dus niet als een ‘abortuspil’, want het woord abortus had nog de vroeg-twintigste-eeuwse connotatie van een ingreep bij een zwangerschap die ver gevorderd was. Het opwekken van de maandstonden was dus weer terug en ook het anti-hormoon mifepriston kwam beschikbaar dat de innesteling van de bevruchte eicel voorkomt, zodat de combinatie van beide stoffen het effectiefst en veiligst is.

Maar Nederland had sinds 1973 opnieuw een katholieke minister van Justitie in de persoon van Dries van Agt. En na de ‘wederzijdse dooperkenning’ van de christelijke kerken kreeg ook de politieke wederzijdse erkenning vorm door de oprichting van het cda. Dat was in 1980 en het vervolg is bekend. Na nog meer touwtrekken kwam vier jaar later als compromis de Waz tot stand. Die maakte ongewenst zwangere maar gezonde vrouwen tot patiënten, terwijl daar medisch-technisch gesproken geen noodzaak toe was. Het bewijs van een bevruchting was toen pas na uitgebleven menstruaties te leveren, maar was iemands eicel inderdaad door een zaadcel geraakt dan heette deze vanaf dat moment bezield of al een kindje. Vooral die zaadcel was dus heilig en het ging erom dat artsen in een seculariserende samenleving de morele rol moesten overnemen van geestelijken.

Het wetsvoorstel hield ‘zóveel beperkende maatregelen’ in, suste Van Agt zijn achterban in de aanloop naar de Waz, dat er ‘van legalisering van abortus geen sprake is’. Zwangerschapsbeëindiging zou in de strafwet komen te staan, alleen worden gedoogd in klinieken met een speciale vergunning, en dat ook nog pas na vijf dagen bedenktijd plus een gesprek over de vraag of een vrouw haar beslissing heeft genomen ‘na zorgvuldige overweging en in het besef van haar verantwoordelijkheid voor ongeboren leven en van de gevolgen voor haarzelf en de haren’ – welke formulering tot op de dag van vandaag in de wet is blijven staan.

Vanaf nu was het oudste type zwangerschapsbeëindiging ‘een medisch-ethische kwestie’. Inmiddels zijn voorbehoedmiddelen vrij beschikbaar, maar ongewenste zwangerschappen ontstaan nog steeds en zeker niet alleen uit slordigheid. Het vroegste ongedaan maken van zo’n bevruchting blijft beschreven met de medicaliserende term abortus, wat ten onrechte vanzelfsprekend is gaan lijken. Al kan het nu legaal, nog steeds kleeft de associatie met criminaliteit er ook nog aan, zoals blijkt uit handhaving in de strafwet, borden met ‘Abortus is moord’ op de stoep van een kliniek en de uitdrukking ‘abortus plegen’ die zelfs bij voorstanders van de Waz nog regelmatig valt.

Veel mensen hebben er daarnaast de associatie bij van de ver ontwikkelde foetussen waarmee abortus provocatus in de oorspronkelijke betekenis veelal verbonden was. Maar mede door betere voorlichting, anticonceptie en zelftests vindt beëindiging van ongewenste zwangerschap in ongeveer zestig procent van de gevallen voor de achtste week plaats en voor de zesde week gerekend vanaf de eigenlijke bevruchting. Bij 24 procent is dat voor de twaalfde respectievelijk tiende week. En bij de overige zestien procent tot aan 22 weken gaat het meestal om vrouwen woonachtig in andere landen, of tot maximaal de 24ste week om een gewenste zwangerschap maar een foetus met ernstige handicaps.

De vijf dagen bedenktijd zijn sinds 2023 geschrapt en de dokter mag sindsdien, tot de negende week, ook een huisarts zijn. In de praktijk zijn de abortusartsen ook vriendelijke en kundige mensen. Ze grillen de vrouwen niet over ‘de gevolgen voor haarzelf en de haren’ en gaan alleen na of ze uit eigen wil gekomen zijn. Nog altijd wordt ongedaan maken van een bevruchting echter alleen gedoogd als er een arts bij betrokken is. Na een vroege detectie op het moment waarop de innesteling nog niet is voltooid, moet een vrouw die het proces wil stoppen ook nog enkele weken wachten omdat er eerder geen echo te maken valt – terwijl de who stelt dat deze eis eveneens tot onnodige medicalisering leidt.

In het algemeen geldt bovendien dat een mens alleen dán het liefst patiënt is bij echte ziekte of als de andere optie de status van zondaar is, of crimineel. Een behandeling blijft iets anders dan een eigen handeling. Veel vrouwen kiezen liefst voor het laatste, net zoals in vroegere tijden toen het opwekken van de maandstonden nog een privé-aangelegenheid was.

Dus zet het kat-en-muisspel tussen vrouwen en het gezag zich tegenwoordig op nieuwe wijzen voort. De voormalige ‘adresjes’ voor kruiden of kopererts zijn webwinkels geworden waar de benodigde pillen te krijgen zijn. Het enige wat door de illegaliteit helaas nog ontbreekt is gedegen controle op deugdelijkheid en de kwaliteit van het geleverde product. De who steunt het privé-gebruik echter met een online handleiding in vele talen, waarop vermeld staat dat deze methode tot de twaalfde week veilig is plus spotgoedkoop én de autonomie van vrouwen vergroot. Organisaties zoals Women on Web leveren niet alleen een handleiding maar ook de pillen zelf, inclusief begeleiding op afstand bij het gebruik.

Op basis van onderzoek is daarnaast herhaaldelijk geconstateerd dat alleen mifepriston in een maandelijkse of wekelijkse dosis de anticonceptiepil met zijn bijwerkingen vervangen kan. Zo bezien is dit een uitstekend voor- of nabehoedmiddel, ongeacht de vraag of een zaadcel een eicel heeft bereikt. En bij wekelijks slikken duurt een menstruatie ook nog aanzienlijk korter.

Het woord abortuspil is daarvoor al helemaal te heftig en als alternatief lijkt mij ‘de allroundpil’ perfect. Je slikt hem immers rond je ovulatie of het hebben van seks, en allround betekent daarnaast ‘veelzijdig’ evenals ‘compleet’. Allround is bovendien geen Latijn wat altijd de taal van mannelijke autoriteiten is geweest, maar een gangbaar internationaal begrip. Het klinkt heel gewoon als je van de ouderwetse anticonceptiepil op de moderne allroundpil overstapt.

Ten slotte drukt het woord ‘allround’ uit dat de cirkel rond is vanaf de oeroude pogingen tot beëindigen van een zwangerschap als vorm van zelfzorg. Een langdurige en vaak ellendige kruistocht kan als afgerond worden beschouwd. Ook voor vruchtbare vrouwen zou dan eindelijk artikel 11 uit de Grondwet gaan gelden dat ‘iedereen het recht [heeft] om zelf te bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt’. 

Trudy Dehue is hoogleraar wetenschapsonderzoek. Dit artikel is ontleend aan haar onlangs verschenen boek Ei, foetus, baby: Een nieuwe geschiedenis van zwangerschap (Atlas Contact). Op zondagmiddag 21 mei is Dehue gastspreker bij een programma over dit onderwerp in De Balie in Amsterdam