Eindelijk: verkiezingen in Irak. De Nederlandse militairen kunnen in Al Muttanah nog net een oogje in het zeil houden. Desondanks wordt het op en na de 30ste januari een bende. De Iraakse kiezers voelen zich niet vrij, om maar te zwijgen van de ruim zevenduizend kandidaten die campagne zouden moeten voeren om zich aan de burgers te presenteren. Vier van de achttien provincies zijn zelfs niet veilig genoeg om er over anderhalve week de stemlokalen te openen. Daarom niet getreurd. Democratie is niet voor bange mensen. Vrijheid is onontkoombaar.
Dat mag zo zijn. Maar wat er op 30 januari ook gebeurt, zelfs als de verkiezingen in Irak in relatieve rust verlopen is er één fiasco al in de uitslag ingebouwd. En dat is niet zozeer het gevolg van de mislukte pacificatie, noch van de opstand die zich niet laat smoren. Voordat de verkiezingen überhaupt konden worden uitgeschreven, is er al een fout gemaakt: de kieswet.
Het lijkt van geen belang in een land dat elke dag meer in de greep raakt van moord, en terreur, anders gezegd, waar een oorlog woedt hoewel het op papier is bevrijd. Toch is die wet een cruciale vergissing.
Over deze kieswet hebben de Amerikanen en de Verenigde Naties zich vorig jaar niet al te veel zorgen gemaakt. Ze hadden haast. Hun demografische kennis was grotendeels ontleend aan het CIA Factbook, waarin staat dat van de 25 miljoen Irakezen 75 tot 80 procent Arabier is, 15 tot 20 procent Koerd en de rest Turkmeen of Assy riër, dan wel dat 60 à 65 procent van de moslims tot sjia behoort, 32 tot 37 procent soenniet is en een kleine 3 procent zich christen noemt. Met de hete adem van de loyale Irakezen in de nek besloot bewindvoerder Paul Bremer vorig voorjaar, gedekt door de Amerikaanse regering en de VN, het simpel te houden. De kern ervan: alle kiezers in heel Irak op één hoop gooien, bijna net als Nederland voor zolang het nog duurt ondanks het verzet van kamervoorzitter Weisglas. Zon vorm van evenredige vertegenwoordiging «loste een hoop problemen op en maakte ons leven een stuk eenvoudiger», zei een Amerikaanse functionaris begin deze maand tegenover The New York Times. Want een districtenstelsel zou een min of meer serieuze volkstelling vereisen. Zonder statistische gegevens is het niet mogelijk om de grenzen van de kieskringen en het aantal te verdienen zetels enigszins eerlijk vast te stellen. En daarvoor was geen tijd en geen belangstelling.
Nu komt de boemerang terug. Omdat Irak één kieskring is, hebben de sjiïeten het niet alleen eenvoudig en moeten de soennieten genadebrood eten. Er valt ook niet te marchanderen met de verkiezingen. Ze gaan door, in heel Irak, of ze gaan niet door: een tussenweg is er niet. Met een districtenstelsel had er kunnen worden geschipperd, beseffen de architecten van deze wet volgens The New York Times nu pas: bijvoorbeeld door ze in Fallujah of Mosul uit te stellen zonder dat de zetels daar verloren zouden gaan. «De Iraakse verkiezingen zijn niet een veelbelovend keerpunt maar kunnen in potentie het conflict verdiepen», aldus Brent Scowcroft, de voormalige veiligheidsadviseur van Bush sr. begin dit jaar in een toespraak voor de New American Foudation. Het kwaad is geschied. Een nuchter mens zou Konrad Adenauer, de Duitse kanselier die het als een der weinige politici in een bezet land wél is gelukt om een democratie op te bouwen, napraten: «Keine Experimente».
Maar nee. Cynisch gezegd: de democratisering van Irak kan de coalitie van bevrijders nog maar ten dele boeien. Er is zo weinig eer aan te behalen. Het volgende project staat al weer op stapel, te beginnen in Iran (zie De Groene Amsterdammer van 28 augustus 2004). In The New Yorker van deze week heeft «old hand» Seymour Hersch de journalist die vorig jaar de wantoestanden in de Abu Ghraib-gevangenis aan de openbaarheid prijsgaf, wat allerminst een canard bleek aan de hand van anonieme bronnen rond Pentagon en CIA onthuld dat speciale inlichtingeneenheden al een half jaar, vooral vanuit Pakistan, onder valse missies en oncontroleerbaar voor het Congres actief zijn in Iran om het nucleaire programma van de islamitische republiek tijdig te kunnen verstoren. «Irak is niet meer dan een campagne. De regering-Bush ziet het als een immense oorlogszone», aldus een ex-inlichtingenman.
Het Witte Huis en ook de Pakistaanse regering hebben het artikel van Hersch in globale termen naar de prullenbak verwezen. Maar Hersch verdient het voordeel van de twijfel. De wijze waarop de Amerikaanse autoriteiten de praktijken in Abu Ghraib hebben afgehandeld de kleine jongens en meisjes worden gepakt, de bevelhebbers blijven buiten schot heeft zijn voorspellingen angstaanjagend nauwkeurig bevestigd. Er zit bovendien een idee achter de expansie in oostelijke richting. In de diplomatieke operaties van de Europese Unie om Iran op de knieën te dwingen, ziet de Amerikaanse regering niets.
Een succesvolle vernietiging of frustratie van het nucleaire programma van Iran zou de seculiere hervormers en nationalisten kunnen stimuleren tot een soort volksopstand tegen de geestelijke leiders in Teheran, zoals vijftien jaar terug in DDR, Roemenië en Sovjet-Unie. Welterusten. Vijftien jaar na dato denkt Washington nog steeds dat het sovjetkamp louter dankzij de VS in elkaar is gedonderd. Anno 2005 is er nog steeds geen oog voor de autoritaire «backlash» in met name Rusland, noch voor de nimmer voltrokken democratisering in Centraal-Azië.
De Nederlandse regering heeft zich deze week net op tijd uit deze onbegrensde oorlogszone van bondgenoot Bush teruggetrokken. Premier Balkenende heeft goddank geluisterd naar bijvoorbeeld voormalig minister en eurocommissaris Hans van den Broek, een partijgenoot die zich steeds explicieter uitspreekt tegen ondoordachte loyaliteit jegens de VS en Engeland. Daarbij kan het niet blijven. Loyaliteit gaat van a naar z. We naderen in Iran nu de letter b.
Iran biedt een kans de Europese kaart van dit kabinet weer uit een mouw te toveren.