Het eerste van drie boeken met jeugdherinneringen, waarmee Tolstoj (1828-1910) debuteerde, begint en eindigt met de dood van de moeder. In het eerste hoofdstuk, gewijd aan een oude Duitse huisleraar, droomt de tienjarige van de dood van zijn moeder en merkt dat hij al vertellend er zelf in gelooft. In een van de laatste hoofdstukken sterft de moeder echt. Eerder al heeft de jongen afscheid van haar moeten nemen toen hij met zijn vader naar grootmoeders huis in Moskou vertrok en zij op het landgoed achterbleef. Indrukwekkend is de brief waarin ze nog allerlei plannen ontvouwt en in het Frans op een ander papiertje bericht dat ze weldra gaat sterven.

Tolstoj schrijft over het zien van zijn verdriet, de schaamte voor zijn gevoelloosheid, over de zelfzuchtigheid en ijdelheid van het verdriet. Die dubbele blik, die met verlegenheid en schaamte gepaard gaat en bij hem tot tweede natuur wordt, is een vast gegeven bij deze scènes uit een aristocratische jeugd. In die tijd waren kinderen kleine volwassenen: ‘Ik weet niet waarom, maar toen ik kind was wilde ik met alle geweld op een volwassene lijken, en sinds ik geen kind meer ben wilde ik dikwijls juist een kind zijn.’ Herinneren lijkt dan bijna overdoen, het is ook bijna alsof hij nu pas goed naar de vader, moeder, bezoekers en personeel kijkt; vandaar de vele details.

Voor een hedendaagse blik worden bepaalde situaties een beetje koddig. Zo doen in een viertal scènes op een dansfeest niet alleen de strijkages en ijzeren wetten van de salonetiquette grijnzen, maar meer nog het ijverige na-apen door de opgedirkte kinderen in die poppenkast. Ook daar houdt het jonge graafje Tolstoj zichzelf in de gaten. Ondanks zijn verlegenheid gedraagt hij zich uitgelaten op het dansfeest, waar hem een eerste liefde overvalt. In een nabeschouwing, ‘Na de mazurka’, laat hij de avond nog eens de revue passeren en ziet hij hoe voor nieuwe gevoelens oude moeten wijken. En dan de opmerking waarmee de moeder het zesjarige lelijke eendje troost: ‘Weet je, Nikolenk, vanwege je gezicht zal nooit iemand van je houden; daarom moet je je best doen om een slim en goed jongetje te zijn.’ De jongen zal zich, getuige de herinneringen, aan dat programma houden. De overdreven liefdesverklaringen aan het adres van de moeder zijn dan niet helemaal ondubbelzinnig.