
De merkwaardigste tweets kwamen vorige week niet van Donald Trump (‘I WON THIS ELECTION! BY A LOT!’) maar van twee Nederlandse universiteitsbestuurders. Op Twitter feliciteerden zij zichzelf en elkaar met hun bestuurlijk improvisatievermogen. Onder de hashtag #wijhelpenmee had een van hen zijn pensionado’s opgeroepen om de zittende docenten te helpen bij het nakijken van het grote aantal bachelorscripties dat het onverwacht grote aantal rechtenstudenten had ingeleverd. De ander viel hem bij en wist te melden dat ook zij haar gepensioneerden had opgeroepen zich te melden.
De reacties eronder legden haarfijn de vinger op de zere plek. Allemaal leuk en aardig, zo was de teneur, maar het gaat niet aan om vrijwilligers taken te laten verrichten waar je als universiteit voor zou moeten betalen. Waarom is dit niet gewoon betaald werk, vroeg de een. Superleuk hoor, stelde de ander, maar waarom zijn dit geen banen? Helemaal scherp waren de reaguurders die in de gaten hebben dat dit typerend is voor veel bestuurders in de publieke sector: met de rug naar de medewerkers staan en met het gezicht naar Den Haag. ‘Dit is echt bizar’, stelde een twitteraar terecht, ‘je moet je noodkreet naar OC&W sturen en niet van anderen vrijwilligerswerk vragen.’
Covid-19 heeft de sleetse plekken in economie en samenleving genadeloos blootgelegd. Te ingewikkeld, te precair, te veel afhankelijk van mondiale transportsystemen en van productie elders. En vooral veel te weinig buffers en reserves. Het maakt dan niet uit of het om de mondiale waardenketens van Ikea, Ahold of Volkswagen gaat. Of om publiekrechtelijke instellingen als zorgtehuizen, hospitalen, scholen of universiteiten. Een griepje of een pandemie en de hele boel ligt plat. Universiteiten die de toestroom van studenten niet aankunnen; ziekenhuizen die de toestroom van patiënten niet aankunnen; grootbedrijven die verstoringen in hun waardenketens niet aankunnen en bij het geringste omzetverlies bij de staat aankloppen. Zowel privaat als publiek zeilen organisaties veel te scherp aan de wind.
In De Groene van vorige week benoemde Herman Tjeenk Willink feilloos wat er de afgelopen veertig jaar in de publieke sector is misgegaan. De kern ervan is dat politici, ambtenaren en bestuurders half begrepen bedrijfseconomische tegelwijsheden rücksichtslos hebben losgelaten op de publieke sector. De metaforen van ondernemer, bv, markt en consument werden leidend in het verhaal dat bestuurders over de publieke sector zijn gaan vertellen. Bedrijfsmatige efficiëntie werd de zweep waarmee zij de dokter en de hoogleraar van hun plek verdreven en de zeggenschap over de instelling veroverden. Anno 2020 is de hoogleraar net zo inwisselbaar als de schoonmaker en is de bonenteller met Amerikaanse MBA heer en meester.
Het gevolg is dat ziekenhuizen, hogescholen, scholengemeenschappen en universiteiten door wantrouwen verstikte organisaties zijn geworden, die zuchten onder visitaties, accreditaties, protocollen en procedures. Universiteiten waren ooit kleine, simpele organisaties die complexe diensten verrichtten. Nu zijn het grote, complexe organisaties die zo simpel mogelijke en zo gestandaardiseerd mogelijke diensten aanbieden om zo laag mogelijk geschoolde en dus zo goedkoop mogelijke werknemers te kunnen inhuren. Vandaar de wildgroei aan kortetermijncontracten en wegwerppersoneel aan universiteiten. Inmiddels heeft nog maar veertig procent van de universitaire medewerkers een vast contract. Het is de auto-industrie van Henry Ford ten voeten uit.
Ik heb het aan den lijve meegemaakt. Toen ik midden jaren negentig begon, was iedere docent heer en meester over zijn eigen onderwijs. Nu opereert iedere docent onder het regime van een onderwijsdirecteur die erop toeziet dat de leerlijnen op elkaar aansluiten, dat de juiste leerdoelen zijn aangevinkt en dat de modules op tijd op Canvas staan. Ooit waren cursushandleidingen twee A4’tjes met wat literatuur en korte beschrijvingen van wat er per keer gedoceerd wordt; nu tellen ze al snel twintig kantjes en grossieren ze in teksten over rechten en plichten, plagiaatwaarschuwingen, fraudeprotocollen en voorwaarden waar je aan moet voldoen als je een hertentamen wil. Op de achtergrond dreigt constant de juridische klachtenprocedure; geen wonder wanneer je studenten als consumenten aanspreekt en van onderwijs marktwaar maakt.
Ik verlang hevig naar de universiteitsbestuurder zonder MBA, die weigert nog langer de zetbaas van Den Haag te zijn, die de bonentellers de tempel uit durft te jagen en de professional zijn autonomie teruggeeft.