«Alle boeken zijn in twee klassen te verdelen: boeken van het moment en boeken voor altijd», schreef de Britse auteur en kunstcriticus J. Ruskin in 1865. Een van die boeken voor altijd is De kinderkaravaan (1949), de door An Rutgers van der Loeff tot leven gebrachte onwaarschijnlijke legende over de zeven kinderen Sager. Gehoor gevend aan de droom van hun overleden ouders trekken ze in 1844 onder de strenge leiding van de oudste broer, en in gezelschap van een wolfshond, een os en een koe, dwars door de onherbergzame Rocky Mountains op weg naar «dat heerlijke beloofde» land, het vruchtbare dal van de Columbia River in Oregon.

De kinderkaravaan was Rutgers van der Loeffs eerste jeugdboek en binnen haar omvangrijke oeuvre misschien wel het boek dat het meest het predikaat «voor altijd» verdient. Het op historische feiten gebaseerde verhaal is in heel wat talen vertaald. Onlangs verscheen een door Greet van den Eshof hertaalde uitgave, de 25ste jubileumdruk. Niet toevallig heeft deze jubileumeditie alweer zijn eerste herdruk beleefd.

Het gegeven van zeven verweesde kinderen die door omstandigheden verzeild raken in onwaarachtige avonturen, overgeleverd zijn aan de grillen der natuur en zwaar beproefd uiteindelijk hun doel bereiken, weerspiegelt de klassieke queeste. Vanzelfsprekend leveren de kinderen een dramatische strijd tegen grizzlyberen, bosbranden, helse onweersbuien, honger, uitputting en ziekten. Maar het verhaal gaat, en daarin schuilt zijn klassiek makende kracht, over meer dan louter spannende eind-goed-al-goed-avonturen: het gaat over heimwee, over zelfoverwinning, over schuldgevoel, over eenzaamheid en over verbondenheid in de aanblik van de dood.

Met de dertienjarige oudste broer John Sager creëerde Rutgers van der Loeff een aangrijpende, heldhaftige maar vooral geloofwaardig menselijke gids. Zijn angst probeert John te overwinnen door schel en hard liedjes te fluiten. Schuldig en vertwijfeld voelt hij zich over de hardvochtige manier waarop hij zijn jongere broer en zusjes vooruit jaagt, maar hij weet «dat in onbarmhartige strengheid hun enige kans op redding lag». Zijn eenzaamheid grenst aan radeloosheid: «Hij verlangde naar vroeger. Hij verlangde zo wanhopig naar vroeger. Naar dampende maïspap, naar koek, naar vuur op een haardplaat, (…), naar dikke babyarmpjes. Stel je voor dat Indepentia (het pasgeboren zusje – md)… Hij durfde de gedachte niet af te maken. Als ze dood moest gaan, wilde hij dat ze allemaal tegelijk zouden doodgaan. Niet na elkaar. Alsjeblieft niet na elkaar.»

Rutgers van der Loeffs stijl is, los van de beeldende beschrijvingen van woeste berglandschappen en onwaarachtige zonsondergangen, niet heel bijzonder of origineel. Maar dat doet niet af aan de kwaliteit van De kinderkaravaan. Er zit vaart in het verhaal. Er is spanning. Er is avontuur. Er is drama. Er is tragiek. Er is die zweem van romantiek die rond het Wilde Westen hangt. En het is waar gebeurd. Mooischrijverij had An Rutgers van der Loeff niet nodig om van haar «ongelooflijk kinderavontuur» een boek «voor altijd» te maken.