‘Ik ben een arts. Ik ben moslim. Ik heb mijn opleiding gehad in Jordanië. Dat was een goede opleiding. Hij was op Engelse leest geschoeid. Op de universiteit probeerden we meer te leren dan we eigenlijk leerden; we raakten politiek geëngageerd. We debatteerden veel. We ervoeren een grote onrechtvaardigheid. Israël werd als een koningin behandeld, de rest van het Midden-Oosten was een bedelaar.

Wat wilden wij toen we studeerden? Mensen helpen, uiteraard, daarvoor werd je dokter. Maar we wilden ook iets doen voor het land.

Hoe werd ik een radicale moslim? Dat is moeilijk te zeggen. Het gebeurde vooral na 9/11. Ik kan niet verhelen dat de geslaagde aanvallen op de Twin Towers me vervulden met een gevoel van geluk; het was mogelijk Amerika te breken, al was het misschien alleen het symbool van Amerika. Het Wereld Handels Centrum – daar waar het perverse kapitalisme in al zijn smerigheid werd aanbeden als een godheid. Woorden als gerechtigheid, onrechtvaardigheid, solidariteit kregen voor mij een nieuwe betekenis. Ik sprak er met mijn vrienden over. Ook artsen. We voelden ons allemaal gesterkt.

We gingen de koran lezen. Is de koran iets anders dan een medisch handboek? Een medisch handboek vertelt je wat er gebeurt als er iets gestoord is. De anamnese van ons huidige gestel was dat we de heilige boeken, ons eigen woord van Allah, niet goed hadden nageleefd. Logisch dat we ziek waren geworden, logisch dat we overwoekerd waren door de kanker van het kapitalisme en de kanker van de goddeloosheid. Het stond daar in.

“We moeten een chemotherapie doen”, zei mijn vriend.

“Hoe doe je dat?” vroeg ik.

Hij dacht na en zei: “We moeten de tumor wegbranden, wegsnijden, daar waar we kunnen.”

“Maar dan kunnen er ook onschuldige slachtoffers vallen. Vrouwen en kinderen…”

Hij keek me aan en zei: “De kanker heeft zelf al veel onschuldige slachtoffers gemaakt. We moeten het met wortel en tak uitroeien, anders hebben wij, en onze kinderen, helemaal geen toekomst meer.”

Ik begreep wat hij bedoelde, maar zei het stil nog maar eens: “Er moeten offers gebracht worden.”

“De offers zullen de balans van rechtvaardigheid weer in evenwicht brengen”, zei mijn vriend.

We reisden naar Engeland en gingen werken in Engelse ziekenhuizen. Ik probeerde mijn werk zo goed mogelijk te doen. Ik zag hoe door goddeloosheid en westerse decadentie veel ziektes ontstonden. De verleidingen waren talrijk, het lijden had men verruild voor kilheid en hardheid – misschien was het al te laat; we moesten het woord van God laten horen.

En dus besloten we in het centrum van Londen, waar men altijd feest viert en niet denkt aan de slachtoffers die men maakt, een paar autobommen te laten afgaan. Het Westen viert feest, ten koste van het Oosten. Daar zouden we een eind aan maken. En de slachtoffers die we zouden maken, de offers die gebracht zouden worden, zouden verwaarloosbaar zijn vergeleken met de slachtoffers die het Westen dagelijks maakt.

Juist als arts weet ik waardoor mensen ziek kunnen worden. Juist als arts weet ik wat slecht is voor de mens. Juist als arts weet ik wat het leven waard is. Soms moet je een orgaan vervangen, een gezwel uitsnijden, het bloed vernieuwen.’