Dieper dan berusting kan de mens niet zinken. En dus probeert hij tegen beter weten in een boek te schrijven. Een roman. Want het moet ook morgen nog waar zijn. In tegenstelling tot stukken voor een krant of weekblad die de volgende dag alweer in de kattenbak liggen.
Doorn, de debuutroman van journalist en muziekcriticus Bas van Putten, gaat over het gevecht tussen opgeven en geloven. Geloven dat je voor iets groots in de wieg bent gelegd, en je erbij neerleggen dat dat geloof op een vergissing gebaseerd is. Dit klassieke thema van de mens wiens reiken wanhopiger wordt naarmate zijn illusies vervliegen, heeft Bas van Putten gepersonifieerd in de 35-jarige Doorn. Natuurlijk, een dertiger, flink op weg in het dramatische decennium waarin het predikaat «belofte» voorgoed in rook opgaat en de boel langzaam dichtgeslibd raakt met vrouw en kind.
Terwijl in het geval van Doorn die vrouw op zn minst een meewerkende kracht te noemen is. Zij beweegt zich in de gewone grotemensenwereld en verdient daarmee het geld, zodat Doorn zich terug kan trekken op zijn eigen schemerterrein. «Doorn zag haar s morgens gaan met trots en spijt, een bondgenoot in het kleed van de vijandigen. Hij droeg het met de onbetaalbare grandeur van mannen die geloven dat hun tijd nog komen moet.»
Grosso modo zijn er twee manieren waar op een dergelijk drama te verbeelden valt. Je vertelt een geschiedenis waaruit blijkt dat iemand ten onder gaat aan zijn eigen ambities, of je laat je personage op iedere bladzijde met zoveel woorden zéggen dat hij ten onder gaat aan zijn eigen ambities. Bas van Putten doet het op de tweede, riskante manier. Riskant, omdat, zeker wanneer een existentiële crisis van het vertellende personage in het geding is, het gevaar reëel is dat op bladzijde 1 de laadklep opengaat en op bladzijde 144 de lezer dood wordt aangetroffen.
Twee zaken redden Doorn en zijn lezers, of misschien drie. Allereerst wordt er in deze roman mooi over muziek geschreven. Van Puttens held spiegelt zich niet aan literaire voorbeelden, maar aan muziek, «de taal van de ziel». Die liefde voor muziek, en het verlangen te musiceren, heeft te maken met zijn gek geworden moeder, die alles in zich had om een groot pianiste te worden. Doorn lijkt al dan niet genetisch behept met een geschiedenis van talent en onvermogen. De wijze waarop Doorn zijn vervoering ver woordt voor Bach, Beethoven en Mozart en enkele van hun vertolkers, doet iedere associatie met bekende kost verdwijnen en geeft de roman een sensibele ondertoon. «Het wezen van Mozarts kunst bestond, dacht Doorn, in de vereenvoudiging van iets ontzaglijks. Ontzaglijk ook de durf tot vereenvoudiging, de acceptatie van het offer aan de mensen, die moesten horen en begrijpen wat hij waard was. Mozart mocht niet zeggen wat hij met zich meedroeg. Dat moest geheim blijven: te bovenmenselijk. Maar ik, vond Doorn, ik hoor wat hij dacht.»
Het tweede sterke punt van Doorn is de sterk gestileerde manier van vertellen die Bas van Putten bezigt. Hij heeft zijn zinnen geboetseerd tot ze kogelrond waren en afgevuurd konden worden. Naarmate het isolement van Doorn groeit, wordt de taal dichter en dichter, op het apodictische af. Doorn lijkt aan de vooravond te staan van het oprichten van zijn eigen fightclub. «Ik word een minderheid. Er is een dictatuur van blije middelmatigheid op komst. De denkers gaan ten onder. De overlevers verkwanselen ons kapitaal en exploiteren onze kinderen. Als ze niet uitkijken, gaan de intellectuelen aan vertwijfeling of aan zelfverheerlijking ten onder. Dan is het afgelopen met ons, nog voor de fundamentalisten komen. En als ze komen, zijn er geen intelligentsia meer om ze tegen te houden. Wij hebben nooit geleerd te vechten.»
Nu het derde punt, al ligt dat ook enigszins buiten de roman zelf. Bas van Puttens naam kende ik van de interviews die hij voor Vrij Nederland maakte met musici. De personalia die zijn uitgever op de achterflap van zijn debuutroman vermeldt (musicoloog, journalist, geboren in 1965), vertonen veel overeenkomsten met de personalia van zijn personage. De geringe afstand tussen schrijver en romanfiguur is de hele roman door voelbaar. Eens en vooral lijkt het lot te moeten worden bedwongen en een ego de ruimte in geslingerd. Doorn ontbeert zelfspot. Hier klinkt een ziel in nood. Dat de lezer uiteindelijk niet aan zijn bombastische ernst ten onder gaat, heeft te maken met die authenticiteit.