In deze roman komen twee broers aan het woord, waarbij je tegen het einde niet zeker meer weet wie precies wie is. Allereerst heb je Job Sorel, de ik-verteller, die lang geleden een megabestseller schreef, titel Een avond op een mensenleven, maar nu al jaren worstelt met een writer’s block. Te Rijdt maakt van deze oudste broer een laconieke, wat in zichzelf gekeerde man die niet in staat is tot aanvaardbare relaties met een vriendin en die na een ongeluk, hij valt in de scherven van kapotte bierflesjes, zijn gezicht zwaar verminkt. Hij krijgt een dagboek in handen van zijn tien jaar jongere broer Damian, die zwaar gebukt gaat onder een afschuwelijke wijnvlek op zijn gezicht en vergeefse pogingen onderneemt als een normaal mens te worden gezien. Job ziet er brood in om dit bittere verslag te bewerken voor een nieuwe roman.
Veel mislukking, verminking en leed dus. Ik kreeg er al lezend een beetje tabak van, ook van het uiterst bittere verslag in dat dagboek van Damian. Keer op keer loopt het mis met hem, hij wordt in elkaar geslagen, zijn omgeving snapt hem niet, hij valt voor vrouwen die alleen voor zijn broer vallen, hij wantrouwt iedereen en tot overmaat van ramp hoort hij dat hij spoedig aan kanker zal overlijden. Ook dat nog. Te Rijdt houdt niet van zoete broodjes bakken en pepert ons deze beproevingen in extenso in, opdat we het allemaal goed begrijpen. Maar dat deed ik dus al na de eerste dertig bladzijden en dan gaat het nog tot het bittere einde door. Misschien vinden andere lezers dit juist de bedoeling van literatuur, dat je niks aan de verbeelding overlaat, maar ik raakte steeds minder geïnteresseerd in die Damian. Dat houdt niet meer op, dacht ik, dit blijft verpletterend zieligheidsvertoon en waarom zou ik daar nog verder over door moeten lezen? Wel mooi in die dagboeken zijn de beschrijvingen van popconcerten in Paradiso, dan werkt de gejaagde en verbrokkelde stijl die Te Rijdt deze verbitterde en ook geestelijk verkankerde jongen laat gebruiken. De monotonie van de concerten en de namen van de groepen en de deejays, dat was wel aan mij besteed. Arab Strap, The Killers, Last Day in April, F.C. Kahuna, Radioactive Man, Lo-Fidelity Allstars, met veel venijnig plezier laat Te Rijdt dit soort namen en titels de revue passeren. Maar voor het overige blijft het allemaal zieligheid en onbegrip. Erg hè, zeggen we hier thuis wel tegen elkaar als we dit soort programma’s per ongeluk op de tv zien, zou het nog lang duren?
Er is nog een verhaallijn. Die van de verhouding tussen Job en zijn vriendin Sanne. En vooral de familie van Sanne. We maken uitvoerige familiebijeenkomsten mee en Te Rijdt slaagt er wel degelijk in de gespannen verhoudingen tussen de familieleden geloofwaardig neer te zetten. Hij lijkt met deze uitvoerige scènes te verwijzen naar de film Festen van Lars von Trier, waarin men elkaar ineens de waarheid begint te vertellen. Maar wat hebben deze familieperikelen precies te maken met het verhaal over die twee ongelukkige broers? Ik kwam er niet goed uit. Natuurlijk geeft het Te Rijdt de gelegenheid een schril licht op die voormalige bestsellerschrijver te werpen, hij verraadt zijn vriendin zonder dat duidelijk is waarom, maar dan nog. Ging het de schrijver erom twee verhoudingen te schetsen? Eentje tussen twee nogal losgeslagen broers en eentje tussen de leden van een kleinburgerlijk gezin? Soms zou je zeggen van wel, maar ik bleef in het duister tasten. Ik kreeg het idee dat Te Rijdt twee aparte geschiedenissen in elkaar heeft willen schuiven, helaas zonder succes, de noodzaak van de samenhang tussen de verhaallijnen blijft weinig plausibel.
Te Rijdt probeert, hij deed dat ook in zijn vorige werk, een directe stijl van de grond te krijgen. Veel korte zinnen en veel dialogen in het verhaal van die bestsellerschrijver, met af en toe toch ook gewaagde en geslaagde beeldspraak, maar dat blijft een uitzondering: «Het gezicht van mevrouw van Petten leek uit een boeket te groeien.» Beschrijvingen van gevoelens van de personages kom je niet tegen, daar begint de ik-verteller niet aan, die moet je afleiden uit de dialogen en de handelingen en ik vind dit een sterke kant aan het schrijverschap van Te Rijdt. Je ziet die man steeds beter voor je, ook al begrijp je veel van zijn gedrag totaal niet, dit is te danken aan deze onopgesmukte, niet-uitleggerige stijl. In de dagboekfragmenten van de ziekelijke puberjongen probeert Te Rijdt een andere stijl uit, die van expliciete zieligheid en zelfmedelijden. Jammer. Het drama in de roman neemt vervolgens tegen het einde wat mij betreft wel een erg hoge vlucht, thrillerelementen nemen het over, machteloos moeten we toekijken hoe het allemaal gierend uit de hand loopt.