In de ramsj vind ik de roman De ingewijden van de Amerikaanse schrijver T.C. Boyle. Nog geen twee jaar levenstijd is het boek gegund geweest, versmaad door het publiek waarvoor Boyle (met De weg naar Wellville, De tortillagrens en het meesterlijke Duyvels End een even belangrijke als toegankelijke auteur) toch geen onbekende kan zijn. Zelfs het naakt van Kiki de Montparnasse op het voorplat, in de jaren twintig door Man Ray gefotografeerd, heeft De ingewijden niet gered. Te midden van alle andere verschoppelingen logenstraft het boek zo op bijna uitdagende wijze de gulden regel dat sex sells.

Want seks is het hart van De ingewijden, dat oorspronkelijk iets minder sektarisch The Inner Circle heette. Die kring wordt gevormd door de medewerkers van het seksuologische onderzoeksprogramma dat later zou uitgroeien tot het Kinsey Institute for Research in Sex, Gender and Reproduction aan de Universiteit van Indiana. Wereldwijde beroemdheid kreeg het in 1948, toen de bioloog Alfred C. Kinsey met zijn taboedoorbrekende onderzoeksrapport Sexual Behavior in the Human Male bewees dat sex wel degelijk sells.

Voor Kinsey moet dat gekomen zijn als een verrassing, waaraan hij zich met zijn gebruikelijke flair moeiteloos aanpaste. Hij werd de seksgoeroe die niet alleen de menselijke erotiek bevrijdde, maar haar emancipatie ook van een wetenschappelijk fundament voorzag. Voor een beschaving die in dat laatste de hoogste vorm van waarheid had leren zien, waren Kinsey’s bevindingen even onweerspreekbaar als onweerstaanbaar.

Toch schuilt er in zijn wetenschappelijkheid iets verontrustends, dat door Boyle meesterlijk wordt blootgelegd. De taxonoom in Kinsey was allereerst uit op een objectieve en systematische beschrijving van alle varianten van menselijk seksueel gedrag. Beschrijven, niet oordelen: dat is wat de classificerende wetenschapsman in de voetsporen van Linnaeus doet.

Maar vervolgens gebeurt wat in de wetenschapsgeschiedenis wel vaker tot onheil leidt. De neutrale observatie wordt de basis van de waarheid – en dat betekent in Kinsey’s geval dat niets in het seksuele gedrag abnormaal of zelfs afkeurenswaardig mag heten. Alles is voor hem niet alleen toegestaan, maar de verlegging van de seksuele grenzen wordt zelfs de maatstaf van de verlichte blik. In het voetspoor van de wetenschapsman zou de hele cultuur haar tot de hare moeten maken.

In de roman van Boyle maakt Kinsey de inner circle van zijn instituut tot het laboratorium en de voorhoede van die historische roeping. Minder belangrijk dan de vraag of dat in werkelijkheid ook zo was, is die naar de betekenis van zijn missie, zoals hij die zelf ervoer. En dan komen de troebelen van dit sciëntistische wereldbeeld plotseling scherp naar voren. Want hoe idolaat de verteller van het verhaal, een van Kinseys medewerkers, zich tegenover diens «genie» ook toont, het lukt hem maar niet in zijn eigen seksuele belevenissen louter de biologische functie te erkennen die de geleerde erin wil zien.

Dat leidt tot voorspelbare drama’s, want niet alle echtgenoten staan erom te springen deel uit te maken van de «ingewijden» en hun seksuele verlichting. En ook de verteller heeft af en toe zijn bedenkingen bij de vanzelfsprekendheid waarmee Kinsey zich seksueel zelfs aan hem opdringt. En daarmee krijgt diens wetenschappelijke ideologie op het persoonlijke vlak iets smoezeligs. Eenmaal omgevormd tot geloofsartikel loopt de wetenschappelijke rationaliteit ongemerkt uit op het sektarische, inclusief de seksuele privileges waarop goeroes nogal eens aanspraak maken.

Het oeuvre van Boyle laat zich lezen als een verkenning van de ideologische grondslagen van de Amerikaanse – en dus onze – beschaving. In De ingewijden gaat het niet alleen om de sex die sells en die we daarom neoliberaal als een weg tot bevrijding hebben leren zien. Het gaat allereerst om de verblinding van een wetenschappelijke blik die te gemakkelijk de waarheid als zijn privé-bezit beschouwt – en daarom, kijkend en classificerend, er maar niet in slaagt te zien wat er werkelijk gebeurt.