In het genre van de junkiefilm is Jimmy Rosenberg: De vader, de zoon en het talent een hemels shot. De film verdween te snel uit de filmhuizen maar verscheen onlangs op dvd. Na bijna opgelost te zijn in de vergetelheid komt de jonge gitarist hiermee weer, godlof, onder de aandacht: na Paradiso (waarvan een live-dvd zal verschijnen) treedt hij binnenkort op in het Bimhuis.
Jimmy Rosenberg (1980) heeft precies het tumultueuze leven waarmee een slimme filmmaker goud in handen heeft. Daarbij had Jeroen Berkvens geluk: er bestaat veel prachtig archiefmateriaal van de jonge Jimmy. Berkvens geeft dit dramatische leven grandeur, swing en psychologie – dit laatste niet van de koude grond, maar juist aangenaam meerduidig.
De door Berkvens geschilderde hellevaart van Jimmy, van wonderkind tot total-loss, maakt een driedubbele beweging. Per suggestie toont Berkvens de bedenkelijke kanten van zowel wereldfaam, wat het met een kinderziel doet wanneer die een miljoenencontract met Sony sluit, als het beklemmende zigeunerbestaan, waar het idee van individualisme geheel ondenkbaar is. Ten derde is het interessant hoe steeds Macky, de vervaarlijk getatoeëerde vader, de agressor lijkt, maar in de woorden van Jimmy zélf zijn moeder wordt gesuggereerd als in ieder geval medeverantwoordelijk voor zijn Werdegang. Haar rol blijft uiteindelijk onduidelijk, wat je kunt zien als een tekortkoming van de film of als een prikkelende bron van speculatie.
De familieperikelen zijn heftig, maar die sociale druk wordt geëvenaard door Jimmy’s internationale succes. Stotterend te gast bij het wereldmuziekprogramma van Han Reiziger is hij nog vooral vertederend. Maar op piepjonge leeftijd triomferend tijdens het festival van Samois-sur-Seine, de jaarlijkse landdag van Django-aficionados, zie je de naargeestige kanten al doorschemeren. Tijdens een ovationeel applaus probeert Jimmy van het podium weg te lopen en wordt hierbij door een oude kerel bijna fijngeknepen van zogenaamde affectie. Een huiveringwekkend tafereel, dat veel zegt over het krankzinnige klimaat waarin dit supertalent volwassen moest zien te worden.
Berkvens weet zijn film onder een zinderende psychologische spanning te zetten, waarmee hij de klassieke valkuilen van de muziekdocumentaire (zoals daar zijn: een teveel aan adoratie van de maker voor zijn onderwerp; musici die elkaar vertellen hoe goed ze zijn; te veel live-muziek in een film) behendig weet te vermijden. Aanvankelijk gaat Berkvens’ film in gedachten vooral de competitie aan met twee verwante films: Woody Allens Sweet and Lowdown (2000), waarin Sean Penn gestalte geeft aan de op ratten schietende jazzgitarist Emmet Ray, een onvergetelijk personage gebaseerd op Django Reinhardt. Ook Swing (2003) van Tony Gatlif komt in gedachten: een plotje van niks, maar visueel nog steeds de moeite waard. Terzijde: Gatlif wordt door de calvinistische filmkritiek chronisch ondergewaardeerd – deze Algerijnse zigeunerchroniqueur is geen verteller, maar een schilder.
Misschien heeft Jimmy Rosenberg: De vader, de zoon en het talent uiteindelijk nog wel het meest van doen met Bruce Webers Let’s Get Lost (1988), over het in stemmig zwart-wit geschoten, maar tergend wezenloze junkiebestaan van Chet Baker. Het is de verdienste van Berkvens dat hij in zijn zigeunergitaarfilm het Brabantse landschap weet te voorzien van een soms bijna epische grandeur. Brabant als een uitgestrekt en vooral intens troosteloos decor, waartegen de zigeuners als eeuwige outsiders hun magnifieke ‘jazz manouche’ weten te cultiveren. Onverstoorbaar, stijlvol, en met een jaloersmakende panache.
Jimmy Rosenberg: De vader, de zoon en het talent, regie Jeroen Berkvens (distr. A-Film).
Jimmy Rosenberg Trio en Robin Nolan Trio, Bimhuis, Amsterdam, 26 juli