Ik kijk naar de grond om te tonen dat ik er niets mee te maken wil hebben. Uitgever draait zijn rug naar me toe en gaat door met zijn gesprek. ‘Die jongelui hebben inderdaad weer iets te vertellen. Hun verzet tegen ons begint te werken. Ze zetten ons in ons hemd. Eigenlijk waren wij de generatie die niets te vertellen heeft. Wij, de veertigers, zijn generatie nix. Ja… dat moeten jullie ook in je folder zetten: nieuwe generatie auteurs heeft juist wel wat te zeggen. Zij zijn de jongturken en wij de oudturken.’
Het gesprek kabbelt verder. Opeens is het afgelopen. Uitgever wendt zich tot mij: ‘Ze boomen, de jongeren. Ze boomen! Er is een hausse in jong. Meesterlijk. Heb je de top-tienen gezien?’
‘Ja, leuk voor je.’
‘Ja, dat is heel prettig. En ik heb gelijk hoor: ze zetten ons in ons hemd. Eigenlijk zijn wij de generatie van nietszeggende onbenullen.’
‘Dus je vindt me mislukt.’
‘Mislukt, mislukt. Je werkt hard, je weet dat ik dat vind. Maar het gaat om andere dingen. Kijk, eigenlijk ben jij erg voorspelbaar. Jij maakt spiegels van deze tijd. Soms een lachspiegel. Maar het is voorspelbaar. Dat kan ik toch tegen je zeggen als vriend?’
‘Fijn.’
‘Nee, zo bedoel ik het niet. Je begrijpt toch wel wat ik bedoel. Ik bedoel: jij en ik zijn een wat denken betreft. Maar wij zijn mislukt. Jij dus net zo goed als ik. Dat schrijf je toch zelf in al de brieven die ik van je heb? Ik ben mislukt, ik ben mislukt, schrijft je steeds. Ja, goedbeschouwd is dat natuurlijk zo.’
‘O.’
‘Je doet nou flauw. Ik zeg niet dat je slecht bent. Maar je verandert gewoon niet meer. Jij zal blijven die je bent. Kijk, ik heb je al jaren gezegd: je moet met een grote roman komen. Die jongeren doen dat. Jij blijft maar op de korte baan. Is niet erg, maar het is wel zo. En je hebt zo'n jaren-zeventigpersoonlijkheid. Je liegt altijd, je bent onbetrouwbaar. Je maakt overal maar een lolletje van. Vind ik leuk. Ik ben net zo. Maar literair gesproken, dat moet je toch toegeven, zijn die jongeren veel leuker dan wij.’
‘Leuker.’
‘Ja, ik moet harder om die jongelui lachen dan om ons. Wij waren klein. Een beetje pesten naar de een, treiteren naar de ander. Maar die jonge jongens en meisjes zijn veel hilarischer dan wij. Wat die allemaal meemaken. Hoeren, drugs, ze gaan all over the world. Ze zijn scherp, cynisch. Ze weten de perfecte combinatie te vinden tussen media, filosofie en literatuur, zonder dat het saai wordt. En het verkoopt.’
‘En het verkoopt.’
‘Ja, niet te geloven. We staan aan de vooravond van een nieuwe literaire omwenteling. Dat voel ik. Voel jij dat niet?’
‘Ja. Ik geloof dat ik het nu ook voel.’
‘Windt je dat niet op?’
‘Jawel.’
‘Ze gaan het maken. De nieuwe Reve, Mulisch en Wolkers zijn in aantocht.’
‘Dat ben ik dus niet, bedoel je.’
‘Verdorie, je bent nu lullig. Als je het dan eerlijk horen wil: nee, je bent niet de nieuwe Reve, niet de nieuwe Mulisch en niet de nieuwe Wolkers. Je bent leuk en aardig. En ik ben niet tegen jou. Integendeel. We zijn van dezelfde leeftijd. Ik zeg alleen: wij waren de wegbereiders. Maar de echte talenten komen er nu aan. Erken toch dat deze generatie gewoon veel meer talent heeft dan wij. Wij hadden geen talent. Ons talent is dat we talent kunnen herkennen.’
‘Ik ben mislukt.’
‘Je bent niet een echte schrijver. Je bent wel een echte schrijver, maar… je begrijpt wel wat ik bedoel. Die nieuwe generatie is spraakmakend, vernieuwend. Die doen eigenlijk wat wij wilden, maar wat we niet konden of waar we niet aan toe kwamen. Ze zijn beter dan wij. Gewoon beter!’
‘Ik ben ziek, maar zij zijn beter.’
Toen ging de telefoon weer.