Privacy is een negatief begrip. Nooit ga je naar huis om er bij een kop koffie eens lekker een uurtje van te genieten. Privacy komt pas ter sprake als er inbreuk op wordt gemaakt. Als je het niet hebt. Als je merkt hoeveel Google van je weet. Als vreemden je naakt zien of op je sterfbed. Of bij burengerucht dat doordringt in je privé-domein.

Op een zaterdagochtend vorig jaar bijvoorbeeld hoorden Jeroen en Thenya aan de Amsterdamse Stadhouderskade een eindeloos geklop uit het huis naast hen. Eerst namen ze genoegen met wat zij voor de nijvere werkzaamheden van een klusser hielden, maar ’s avonds was het nog steeds niet voorbij. Om twee uur ’s nachts hadden ze genoeg van deze aantasting van hun privacy. Jeroen pakte een halter en beukte ermee tegen de muur, aldus Het Parool van 16 november 2013. Van de andere kant klonk opnieuw getik, met nu een zwak hulpgeroep. Ze belden de politie en nadat de brandweer de deur van de buren had geforceerd, bleek er een negentigjarige man in bad te liggen. Hij had achttien uur eerder het water weg laten lopen en het lukte hem niet meer eruit te komen. Naakt en koud had hij voortdurend met de douchekop op de leidingen getikt, de dood zat geduldig naast hem. Marat werd in bad vermoord. Seneca bracht zichzelf erin om. Maar hier was geen spatje heroïek meer te bekennen. Ternauwernood werd de onbekende buurman van zijn fatale privacy gered.

Alleen noemen we privacy in zo’n geval liever eenzaamheid. De voordelen van privacy zijn kennelijk relatief. De een noemt de boerka een gevangenis, de ander een bescherming tegen opdringerige blikken (al vormen in de eerste plaats de blikken de tralies). Privacy heeft twee kanten.

Een paar jaar geleden werd ik door de vpro-radio gevraagd om beurtelings met een aantal andere schrijvers in het Lauwersmeer een week op een drijvend huis door te brengen, verstoken van telefoon, internet en elke vorm van contact. Het was de vergrotende trap van privacy. Hoewel je er lekker kon werken was het uitgerekend de privacy, die mij als digitaal actieve, aan nieuws verslaafde stadsbewoner met een groot gezin aan het eind van de week toch naar huis deed verlangen.

Waarschijnlijk konden ze me goed missen in de rest van de wereld. Zouden ze daar eigenlijk nog wel weten wie ik was, als alles zonder mij net zo goed doorging? Precies dat is de heimelijke vrees van de Facebook-gebruiker. Besta ik wel als ik niets van me laat horen? Ziet de ander mij wel staan? Want is niet iedereen, zoals Schopenhauer het eens verwoordde, ‘de held van zijn eigen tragedie, maar tegelijk voor de ander slechts figurant’? Daarom moet je laten merken dat je leeft. En omdat we niet allemaal voortdurend geweldige dingen meemaken en ze ook nog mooi op kunnen schrijven, kopen we de aandacht van de ander met een merkwaardig betaalmiddel.

Dat betaalmiddel heet privacy.

In haar boek Dag vriend! (2012) munt Stine Jensen in het verlengde van Pierre Bourdieu’s vocabulaire het begrip intiem kapitaal. Aan Bourdieu’s economisch kapitaal van individuen (geld, bezit), cultureel kapitaal (opleiding, kennis van de culturele codes) en symbolisch kapitaal (netwerken, relaties) voegt zij intiem kapitaal toe: vertrouwelijke informatie over onszelf die wij slechts mondjesmaat prijsgeven omdat ze anderen macht over ons verleent. Vriendschappen, familiebanden, liefde en verdere persoonlijke verhoudingen zijn gebaseerd op gedeelde privacy, al hoeft die niet symmetrisch te zijn. Want machtsverschillen bestaan overal, in de eerste plaats in het persoonlijke leven. Wat weten we eigenlijk van onze naasten en weten ze meer van ons dan wij van hen?

Gelukkig zijn er verschillende soorten intiem kapitaal, zoals blijkt uit Karl Kraus’ snedige observatie dat het gezinsleven een inbreuk is op het privé-leven. Bovendien zijn verschillende soorten kapitaal tegen elkaar uit te ruilen. Wie rijk is kan zich meer privacy veroorloven, en minder eruditie, dan iemand met minder economisch kapitaal. En wie cultureel of economisch kapitaal ontbeert kan dat weer compenseren met een rijk sociaal leven. Jensen heeft gelijk: in het rijtje van geld, kennis en netwerk mag privacy niet ontbreken.

Ik heb er geen studie van gemaakt maar zulke machtsfactoren lijken mij antropologische constanten: ook in andere tijden en culturen zijn bezit, kennis van de cultuur en sociale contacten voor de status en het welbevinden van individuen cruciaal. Alleen bij privacy is dat de vraag. Eigenlijk is de behoefte aan privacy, en de mogelijkheid het uit te ruilen, een tamelijk nieuw en bovendien bij uitstek westers verschijnsel.

Ooit woonde ik op een kleine etage van zo’n twintig vierkante meter in de Jordaan. Op een nacht ontmoette ik in een café een man die daar toevallig gewoond had als kind. Verwonderd nam ik hem mee en hij schetste mij in detail hoe hij daar te midden van zes broers en zussen en vader en moeder leefde, met een gordijn tussen het bed van zijn ouders en de andere kinderen. Onder een gebrek aan privacy had hij nauwelijks geleden, zei hij, hoewel het de vraag was hoe goed hij verder spoorde (maar dat kon ook de drank zijn). Daar staat tegenover dat Amsterdammers, toen zij vanaf de jaren zestig en zeventig de kans kregen, zich massaal naar Purmerend, Heerhugowaard en Almere lieten lokken voor in de eerste plaats meer levensruimte – privacy dus. De Vinexwijk is de voortzetting van privacy met andere middelen.

De behoefte aan privacy groeide over een breed front. Slaapzalen verdwenen uit internaten, vakantie-oorden, jeugdherbergen en inrichtingen. Op gezamenlijk douchen rust bij sportclubs en scholen steeds vaker een taboe, waartegen we het saunabezoek nauwelijks weg kunnen strepen. De auto heeft het openbaar vervoer grotendeels vervangen en steeds vaker biedt onze mobiele telefoon in gezelschap een heerlijk moment privé.

De driehoek met het strenge oog met daaronder de tekst ‘God ziet u!’ schetst de religieuze achtergrond van het hedendaagse cameratoezicht

Gaan we echter terug in de tijd, dan wordt privacy minder vanzelfsprekend, ook onder de rijken en machtigen die daar volop de mogelijkheid toe hadden. Neem dat mooie beeld van Lodewijk XVI en Marie Antoinette aan tafel in Sofia Coppola’s film Marie Antoinette (2006). Tegen de historische nauwkeurigheid van die film kan van alles worden ingebracht, maar dat beeld van het koninklijk paar geeft toch een goede indruk van achttiende-eeuwse intimiteit. Ze zitten met z’n tweeën aan tafel in een enorme zaal van het Paleis van Versailles. Om hen heen is het leeg. Langs de muren staan lakeien om elk detail te observeren en bij alles wat misgaat toe te schieten in een geruisloze sprint. In de film ontwaakt Marie-Antoinette te midden van een kring van hofdames, die haar onder talloze ogen en bij binnenlopend bezoek zeker een koude lange minuut bloot laten staan bij het aankleden. Goeie scène: ik wist niet dat je iemand die zo naakt was toch nog met je ogen uit kunt kleden – maar vrouwen onder elkaar weten hoe dat moet.

Nu werd iedereen in hofkringen en uit de hogere aristocratie destijds door zijn personeel aan- en uitgekleed – de kleren en pruiken waren er ook naar. Dat Marie-Antoinette onder gebrek aan privacy leed was echter nieuw. Het duidt op een tijd van overgang. In haar eigen paleisje, Le Petit Trianon, wilde ze eigenlijk tafels die door de vloer konden zakken om een etage lager te worden afgeruimd en opgediend, zodat ze bij de intieme maaltijden zo veel mogelijk van dat ellendige personeel verschoond bleef. Haar afkeer van hofetiquette en het gebrek aan bewegingsvrijheid door de alom aanwezige camera’s van het hofprotocol getuigen niet van een louter persoonlijke gevoeligheid. Die afkeer past in een omslag van hoe het individu zichzelf aan het eind van de achttiende eeuw begon te zien: als iemand met eigen ruimte.

Dat heeft om te beginnen een morele en religieuze achtergrond. Er loopt een lijn van de Bekentenissen van Augustinus via de Reformatie naar Jean-Jacques Rousseau. Het relaas van Augustinus wemelt van de theologische conventies en neemt vaak de gedaante aan van vervelend gepreek, maar is tegelijk toch ook zoiets als een persoonlijke verantwoording tegenover God: een privé-gesprek. Het is precies die eigen ruimte die de Reformatie begint op te eisen, zij het dan nog hoofdzakelijk in een religieuze context. De gelovige verhoudt zich voortaan persoonlijk tot God. Bij Rousseau breidt deze religieuze context zich uit. Het individu wil zich bevrijden van de knellende regels, het overal aanwezige toezicht van mensen die weten hoe het hoort.

Rousseau’s Confessions (1782) zijn weliswaar door Augustinus beïnvloed, maar richten zich niet meer tot God. Rousseau richt zich tot zichzelf, al kijkt hij blijkens de beroemde openingszin van zijn boek ook over de schouder van zijn spiegelbeeld naar een denkbeeldig publiek:

Ik ga iets ondernemen, dat nooit eerder is gedaan en dat, als het eenmaal is uitgevoerd, niet zal worden nagevolgd. Ik wil aan mijn medemensen een mens laten zien zoals hij werkelijk is en die mens, dat ben ik zelf.

Met Rousseau begint wat de Romantiek voltooit en wat tot op de dag van vandaag diep in onze cultuur verankerd ligt: het individu heeft recht op zijn eigen ruimte, eigen gedachten en gevoelens, de eigen ontplooiing: de mens mag leven ‘zoals hij werkelijk is’. Wie dat verlangt, wil zich niet meer laten breidelen in de schoolbanken maar in vrijheid leren als Rousseau’s Émile. Die wantrouwt regels, wetten, beleefdheid, toezicht en conventies.

En al hoeft wie zijn privacy opeist niet zo paranoïde te zijn als Rousseau bij leven was, de ander wordt toch snel een hinderlijke buurman en de ongeschreven regels en expliciete voorschriften monden uit in algehele controle met afluisterpraktijken, verborgen camera’s en digitale screening. De klassieke driehoek met het strenge oog waaronder ‘God ziet u!’ staat geschreven schetst de religieuze achtergrond van het hedendaagse cameratoezicht. Zou het toeval zijn dat tegenwoordig in de protestantse en Angelsaksische landen de camerabewaking, de schandaalpers, het Big Brother-format op tv en wie weet ook het afluisteren zoveel manifester zijn dan in de roomse gebieden en elders ter wereld?

Maar een beetje toezicht is wel een geruststellend idee, ook voor de less frequent flyers onder ons. Om niet vergeefs met een douchekop op een buis te hoeven kloppen.


AAA Privacy

Deze week is het AAA Festival Muziek en Kunst in Amsterdam gewijd aan privacy. Kunst, in het bijzonder literatuur, toneel en film, is in staat privacy bloot te leggen op een manier waar de NSA slechts van kan dromen. Het toneelstuk Kwartet en de film Les salauds geven niet alleen een voyeuristisch inkijkje in de menselijke verhoudingen en drijfveren, ze geven ook iets wezenlijks van de makers prijs. De Belgische componist Kris Defoort plaatst tegenover ons digitale tijdperk de menselijke stem: ‘roepend, wenend, murmelend, zingend…’ De pianist Lang Lang maakt als weinig anderen in de klassieke-muziekwereld juist slim gebruik van de nieuwe media en het schijnbaar wereldwijde persoonlijke contact dat ze mogelijk maken. Spinvis presenteert met Stine Jensen een nieuw werk voor het Nederlands Kamerkoor en in het Muziekgebouw klinkt werk van geluidskunstenaar Alvin Lucier. Is de tijd rijp voor een fundamentele wijziging van ons privacybegrip?

Zie voor het volledige overzicht aaaserie.

Beeld: (1 & 2) Via Facebook gelekte privé-foto’s van Mark Zuckerberg (eet alleen vlees van dieren die hij zelf doodde) (Facebook).