‘Het is 1968. Philip K. Dick woont in San Rafael en is geïnteresseerd in hallucinogenen en snuif. Getrouwd, twee dochters en een jonge, aantrekkelijke, nerveuze vrouw Nancy die in angst voor de telefoon leeft. Brengt het meeste van zijn tijd door met het luisteren naar Scarlatti, dan Jefferson Airplane, dan Götterdämmerung, in een poging ze allemaal bij elkaar te laten passen. Heeft vele fobieën en gaat zelden ergens naartoe, maar houdt ervan als mensen hem in zijn kleine woning aan het water komen bezoeken. Is crediteuren een fortuin schuldig. Wees gewaarschuwd: leen hem geen geld. En voorzichtigheid is geboden, want hij jat zo je pillen.’ Aldus omschreef auteur Philip K. Dick zichzelf eind jaren zestig. Het fragment is opgetekend in Divine Invasions: A Life of Philip K. Dick (1989), waarin biograaf Lawrence Sutin een kijkje biedt in de ziel van een getormenteerde kunstenaar. Philip K. Dick (1928-1982) was een sciencefictionschrijver, auteur van 44 romans en meer dan 120 korte verhalen, allemaal teksten waarin paranoia, existentialisme, religie, metafysica en cybernetica centraal staan, en waarin menselijkheid, humor en melancholie elkaar nooit uitsluiten. Hij schreef snel, vaak onder de invloed van verdovende middelen. Desondanks kon hij een verhaal strak vertellen. Door zijn eenvoudige stijl belandt de lezer onwillekeurig in het hoofd van het hoofdpersonage. Dat betekent ook dat we al lezend deelgenoot worden van de angsten en neuroses van de auteur. Want Philip K. Dick, zijn personages en hun verhalen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Ondanks zijn omvangrijke productie en talloze sciencefictionprijzen is Dicks plaats in de literaire canon eeuwig omstreden, ironisch genoeg vooral in Amerika. Juist daar oogstte hij als sciencefictionschrijver groot succes terwijl hij zijn hele leven als uitschot werd behandeld door het literaire establishment. Zoals Sutin aantoont, is de reden hiervoor de werking van genre, of ‘strikte categorieën’ zoals hij het noemt. Dicks grote romans, Ubik (1969) en Valis (1980), werden bijvoorbeeld van meet af aan gemarket als ‘sciencefiction’. Als William Burroughs of Thomas Pynchon dezelfde romans zou hebben geschreven, stelt Sutin, dan zouden deze werken meteen in de literaire canon zijn opgenomen. Sutin legt de vinger op de zere plek. Want wat is Naked Lunch inderdaad anders dan speculatieve fictie? En wat te denken van Pynchons Gravity’s Rainbow, een roman die druipt van zuivere sciencefiction? Het is een werk dat, zou Dick het hebben geschreven, meteen als massa-sciencefictionproduct op de markt zou zijn beland. Maar deze zomer wordt alles anders. Uitgeverij The Library of America heeft bekendgemaakt vier van Dicks romans te publiceren, onder meer Do Androids Dream of Electric Sheep?, waarop Ridley Scotts klassieke film Blade Runner is gebaseerd. Daarmee is de canonisering van Philip K. Dick een feit. The Library of America is immers een intellectueel bastion dat werk van schrijvers als Faulkner, Fitzgerald, Hawthorne en Dos Passos uitgeeft en daardoor geldt als het officiële doorgeefluik van de Amerikaanse literaire canon.
De vraag rijst evenwel of een uitgave door The Library überhaupt iets uitmaakt. Dick is welbeschouwd al lang gecanoniseerd – in de populaire cultuur. Voor collega’s als Stanislaw Lem, Ursula K. Le Guin en Robert Heinlein stond zijn literaire meesterschap altijd vast; in Frankrijk zwaaiden vooraanstaande critici hem al sinds de jaren zestig lof toe; en wereldwijd had hij doorgaans een vast lezerspubliek. Dick is bovendien al jaren aanwezig in het populaire bewustzijn. Hij was een inspiratiebron voor allerlei artiesten, niet in de laatste plaats John Lennon, die zo weg was van Dicks werk dat hij plannen had om de roman The Three Stigmata of Palmer Eldrich (1965) te verfilmen. Ook is Dick onverminderd, als een geest, aanwezig in de wereld van de cinematografie, waar hij postuum een van de succesvolste hedendaagse ‘scenaristen’ is. The Economist berekende in 2004 dat de wereldwijde omzet van films gebaseerd op Dicks werk om en nabij de zevenhonderd miljoen euro lag. Dat was drie jaar geleden. En de stroom Dick-films droogt niet op. In april gaat Next in Nederland in première, een film met Nicolas Cage in de hoofdrol en gebaseerd op Dicks korte verhaal The Golden Man (1954). Er is ook een heuse biopic in de maak, met Paul Giamatti in de rol van ‘pkd’, zoals de fans van de schrijver hem graag noemen.
Dick is dus springlevend, net zoals zijn verhalen dat zijn, die nog altijd een moderne reflectie van maatschappij en mens bieden. De vragen waar Dick zijn leven lang mee worstelde, zijn cruciaal gebleken: wat is de werkelijkheid? Wat is waanzin? Wat is het leven? Wat is de mens? En: ben ik dood, of zijn jullie – lezers en critici – dat?
Neem Joe Chip, de arme, geweldige Joe Chip. Uit Ubik: ‘Hij voelde zich opeens als een machteloze motvlinder die tegen het raam van de werkelijkheid aan fladderde, zodat het hier en nu slechts vaag van buitenaf zichtbaar was.’ Waar deze typische Jan Gewoon, hoofdpersoon in Ubik, mee worstelt, is de grote, existentiële vraag: welke garanties bestaan er dat het hier en nu echt is? Dat nu nu is. En niet gisteren. Of morgen. In Ubik, volgens Time Magazine een van de honderd beste romans van de afgelopen eeuw, werkt Joe Chip voor het bedrijf van Glen Runciter, dat zich specialiseert in het verhuren van de diensten van mensen met telepathische capaciteiten. Als Runciter het slachtoffer lijkt te zijn geworden van een rivaliserend bedrijf moet werknemer Joe Chip samen met collega’s onderduiken. Maar niets is pluis. Een verse sigaret blijkt een minuut later honderd jaar oud. Wat is er aan de hand? Is Runciter echt dood? Of zijn Joe en de anderen dat? Het is een futuristische wereld, gesitueerd in 1992, waarin behalve leven of dood een derde ‘vlak’ van bestaan mogelijk is, namelijk het ‘half-leven’ (half life), waarbij mensen na hun dood half in leven worden gehouden, zodat ze van tijd tot tijd met hun nabestaanden kunnen communiceren.
Joe Chip (initialen J.C.) is aan het einde van de roman letterlijk overal, opgelost als een geest in het collectieve bewustzijn, net als Jezus en anno 2007 ook Philip K. Dick. Ubik is een enorm rijke roman. Het boek reflecteert alles wat goed is aan Dick: de stilistische en narratieve eenvoud; het op hitchcockiaanse wijze centraal stellen van de angsten en dromen van de Everyman; de psychologische diepgang die Dick de typering ‘de Shakespeare van sciencefiction’ door Frederic Jameson opleverde; en de vernietigende psychologische consequenties van ogenschijnlijk simpele plotwendingen en stijlmiddelen. En de humor, die in Ubik satirisch aandoet, bijvoorbeeld in de wijze waarop de personages overal geld in moeten werpen om alledaagse dingen, zoals deuren en koelkasten, aan de praat te krijgen. Zo kan arme Joe Chip, die altijd blut is, bijna nooit zijn appartement in.
Het idee van de wereld als één brok vijandigheid is niet alleen hilarisch, het heeft ook een donkere ondertoon die gerelateerd is aan de psychologische stoornissen waar Philip Dick in mindere of meerdere mate last van had. Maar de vraag of Dick ‘gek’ was, is niet zo eenvoudig te beantwoorden. Vast staat dat hij drugs gebruikte en aan depressies en paranoia leed. Dit laatste werd erger door een inbraakincident. Maar wie had het gedaan? Dick zocht meteen de schuldige in de hoek van fbi en kgb. Maar: wat als hijzelf de schuldige was? De vraag werd een obsessie voor hem. En hij verwerkte haar direct in een roman. In A Scanner Darkly (1977) krijgt undercoveragent Fred opdracht om de drugsverslaafde Bob Arctor te bespioneren. Detail: Fred en Bob zijn één en dezelfde persoon.
Een andere biograaf, Emmanuel Carrère, windt er in zijn boek I am Alive and You are Dead: A Journey Into the Mind of Philip K. Dick (1993) weinig doekjes om: Philip K. Dick was mentaal een wrak. De achtergrond hiervan wordt gevormd door echte gebeurtenissen: Dick had een tweelingzusje, Jane, dat slechts vijf weken na haar geboorte wegens wanvoeding stierf. Carrère toont aan dat Dick zijn leven lang met deze geest, deze ‘schimtweeling’, worstelde, en dat dit trauma aan de basis ligt van de narratieve dichotomieën in veel van zijn verhalen. In de context van een zelfmoordpoging van Dick schrijft Carrère: ‘Phil en Jane… wie van hen was de buikspreker en wie de pop? Was de echte wereld de wereld waarin Phil woonde en waarin hij Jane opriep, als een medium, in al haar goddelijke of diabolische verschijningen, of was die echte wereld een zwart gat, een oneindige duisternis waarin Jane woonde en waarin zij haar levende broer droomde?’ Was Philip K. Dick met andere woorden de hoofdrolspeler in de droom van het dode meisje? Het is inderdaad zo phildickiaans als maar kan. Carrère schrijft: ‘Door zijn obsessie met Jane vond Dick de werkelijkheid waar hij zijn leven lang naar op zoek was. Het was een graftombe. Zijn eigen graftombe.’
Philip K. Dicks leven leest als een roman van Philip K. Dick. Hij ís zijn werk, zijn werk is wat hij was of is. Maar hierin ligt tegelijkertijd het grote gevaar. Want onder al het pkd-biografiegeweld en het bewerken van zijn romans voor Hollywood komt het werk zelf in de verdrukking. En dat is jammer, want Dick was een schrijver van sciencefiction, en het grote plezier aan het lezen van zijn werkt ligt toch vooral daarin — in personages met wonderlijke namen als Joe Chip en boeken met titels als The Zap Gun en Clans of the Alphane Moon en Martian Tme-slip en The World Jones Made (‘Jones’!) en We Can Build You en verhalen die We Can Remember it For You Wholesale heten. Het is door deze populaire verhalen, en niet door canonisering door The Library of America, dat wij dood zijn en Philip K. Dick leeft. .
In het kader van de Week van de Populaire Cultuur vertoont Cinema De Balie drie verfilmingen van het werk van Philip K. Dick: Total Recall, Minority Report en A Scanner Darkly