
De dood van een voormalig financieel directeur van Urenco op 44-jarige leeftijd is iets wat je treft. Een aardige, tikje introverte man met een leuke avontuurlijke vrouw, twee jonge kinderen, succesvol, internationaal georiënteerd, welgesteld. Precies ’t soort joviale veertiger dat je ’s winters in Oostenrijk op de piste tegenkomt, ontspannen, lekker de hele dag met zijn dochtertjes in de weer. Zoveel levenslustige mannen van zijn leeftijd sterven opeens, te vroeg, in het verkeer, bij een bergtocht, op het water, off piste skiënd. Ze vullen een hele pagina in de overlijdensadvertenties.
Deze Friso was meer dan alleen een bericht in de krant over een lawine-ongeluk. Het was zijn lot te zijn geboren als tweede in lijn voor de troon van het Koninkrijk der Nederlanden. Daar had hij geen zin in. Hij gaf er herhaaldelijk in eenvoudige termen blijk van. De anekdote is dat hij, een jongen nog, tegen de pers zei: ‘Je mag Alex in elkaar slaan, maar je mag hem niet doodslaan – want dan moet ik koning worden.’ Let wel: ‘moet’. Die Alex, zijn oudste broer, reed later eens een auto in het kanaal en zette een andere in Duitsland total loss tegen de vangrail. Als dat anders had uitgepakt, en Willem-Alexander was verongelukt, dan hadden wij Friso op de troon gehad, een werkelijk intelligente, mogelijk zelfs briljante kerel. Iemand met inhoud: een graad in luchtvaart- en ruimtevaarttechniek, een doctoraal bedrijfseconomie, een mba aan insead. Iemand die vlot mee kon bij McKinsey, Goldman Sachs en Wolfsohn co, zeker geen beschermde speeltuintjes voor matig begaafde prinsjes. Bovendien iemand die – geïnspireerd door zijn vrouw, zijn ouders, zijn vader in het bijzonder – een brede blik had op de wereld. Hij was bepaald niet iemand die zich van regeringszijde belangstelling voor ‘waterbeheer’ moest laten aankletsen. Hij kon zelf wat.
Hij wilde het niet, die positie. Hij verbaasde zich openlijk over hoe zijn moeder altijd en overal haar plaatstalen glimlach kon tonen. Hij bleef op Koninginnedag als het even kon achterwege. Hij was iemand die trouw probeerde te zijn aan zijn eigen opvattingen en gevoelens, maar net als bij zijn vader werd die trouw gecompromitteerd door dat lot, de bestemming die hij niet gekozen had.
Pieter van Vollenhoven heeft er in mijn bijzijn wel eens vrijelijk over gesproken, over zijn positie. ‘Het heeft zijn voordelen’, zei hij, ‘maar je gevoel voor eigenwaarde moet je met hand en tand veroveren. Je moet je keer op keer bewijzen, tegenover je schoonfamilie, maar vooral tegenover de samenleving, die ervan uitgaat dat je niks kunt, dat je gepamperd en beschermd wordt, en die ook nog eens alles wat je doet tegen het licht houdt.’
Wij Nederlanders zijn daarin verschikkelijk. Het kan erger – zie de Britse pers, die de privé-gesprekken van de kroonprins afluisterde en zijn ex-echtenote de dood in joeg – maar toch: wij onderwerpen de leden van de koninklijke familie aan kafkaëske rituelen, een soort reinigend vuur waar zij te pas en te onpas in gegooid mogen worden. We leggen ze bij wet en per publieke opinie vast in paradoxen. Je moet bijzonder zijn, maar je moet gewoon doen. Je mag rijk zijn, maar je mag je geld niet uitgeven. Je moet slim zijn, maar je mag het niet laten blijken. Je mag je halve leven in Afrika hebben gewerkt en het een en ander weten over ontwikkelingsproblematiek, maar je mag daar niks over zeggen.
Het lijkt me dat over het leven van Friso de schaduw hing van zijn vader, Claus, en hoe de benepen rituelen van de Nederlanden hem hadden geketend, ontmand, vernederd en tot wanhoop gedreven. Ook Claus was een man geweest met inhoud, ervaring, eruditie en visie. Hij werd geparkeerd als voorzitter van de Nationale Commissie voor Ontwikkelingsstrategie, maar toen die commissie iets wist te zeggen over het Angola Comité werd hij gedegradeerd tot baantjes die ‘minder gevoelig’ waren. Pas veel later, toen de depressie zich al had geopenbaard, kreeg hij posities met wat meer substantie, in de raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank en de ptt, maar toen was het al te laat. Hij werd ziek. Toen hij dood was mochten we allemaal fijn mee naar de begrafenis. We zaten op de eerste rang, we konden de famile recht in hun gezichten aanstaren. Daar hebben wij recht op, vinden wij, want dat koningshuis, daar betalen wij voor, per slot van rekening.
Aan het lot van zijn vader probeerde Friso zich te onttrekken, en hij kwam een heel eind. Hij moest toezien hoe fatsoenlijke kranten roddelden over zijn vermeende homoseksualiteit en over zijn verloofde. Hij zal aan zijn vader hebben gedacht. De troon, de kroon, het parlement, het mocht wat: het ging om zíjn keuzes en zíjn leven. Dan maar niet.
De officiële website van het koninklijk huis zegt: ‘Bepaalde familiegebeurtenissen van leden van de Koninklijke Familie hebben niet alleen privé een bijzondere betekenis, maar spelen ook een rol in de voortgang van de monarchie. Over deze gebeurtenissen (…) wordt vaak officieel bericht.’ Op dezelfde website staat vermeld dat prinses Ariane de Openbare Bloemcampschool in Wassenaar bezoekt en in haar ‘vrije tijd’ houdt van pianospelen, ballet, zwemmen en judo. Het kind is zes jaar oud. Waarom moeten wij dat weten? Is de ‘voortgang van de monarchie’ ermee gemoeid?
De ongelukkige dood van Friso is zo’n moment waarop je vaststelt dat ‘de monarchie’ niet een staatsvorm is, maar een circusvoorstelling waarmee het volk zich vermaakt. De acteurs worden goed betaald, maar ze zijn lijfeigen. Ze kunnen door het publiek naar believen worden geprezen en vernederd, liefst tegelijk. Eén acteur ontkwam. Voor ons verdere genoegen worden al drie nieuwe speelprinsesjes klaargestoomd.
Hij verbaasde zich openlijk over hoe zijn moeder altijd en overal haar plaatstalen glimlach kon tonen