Er zijn gedichten die je één keer leest, waar je om glimlacht en die je daarna weglegt, om nooit meer te herlezen. Het zijn ginnegapjes, die even warmte geven in deze skyradiodagen, maar die niet beklijven. De schrijver van dergelijke regels is geen misdadiger, want het gedicht is niet afstotelijk of inferieur. De lectuur is geen straf, maar ook geen genot. Het is middle of the road. In de bundel Gekraakt klooster van Ilse Starkenburg staat een aantal dergelijke gedichten, zoals deze:
DINGEN DOEN
er zijn dingen die ik moet doen
’s nachts droom ik dat ik ze doe
zodat ik overdag denk dat alles
al gedaan is
zodoende doe ik niet
wat ik moet doen
Typisch een gedicht dat terechtkomt in weer zo’n geinige themabloemlezing van Rainbow Pockets, maar het bloed blijft stromen zoals het al deed. Gewoon gepompt door het hart van de ene ader in de andere. De ik-persoon komt tot niets, omdat ze in haar slaap handelingen verricht en eenmaal wakker veronderstelt dat de job gedaan is. Punt. Het is poëzie die het goed zal doen omdat het herkenbaar is voor een groot publiek, voor de lezer die bij het lezen de echtgenoot zal aanstoten en zal kirren: kijk Henk, dat heb ik nou ook altijd. Snap je nu waarom ik de giroafschriften nog niet op chronologische volgorde in het mapje heb gedaan?
Strikt herkenbare poëzie moet wel heel goed geschreven zijn wil ze zich kunnen ontworstelen aan middelmaat. Ik bedoel, twee voormalige garnalenpellers uit Volendam genaamd Nick & Simon, staan bij het ter perse gaan van dit nummer op 1 in de hitparade met het liedje Pak maar mijn hand (‘pak maar m’n hand/ stel niet te veel vragen// je kunt niet als enige de wereld dragen’). Een lied dat scoort omdat het herkenbaar is. Nergens anders om. Maar die herkenbaarheid is een farce, omdat het instant-verdriet is opgeschreven door freelancende btw-berekenaars voor wie het heengaan van de wandelende tak tot nog toe de grootste tegenslag in hun leven geweest is.
Overigens zou ik Ilse Starkenburg in het geheel niet willen vergelijken met Nick & Simon, maar ik durf wel te beweren dat het haar bundel ten goede zou zijn gekomen als er wat meer gedichten in zouden staan die wat te raden overlaten. Die iets meer doen dan een tweede huis in Bergen betitelen als ‘mijn tweede huid’, of een vierjarige die op schoot bij Sinterklaas zit en ruikt dat het haar oom is, doen concluderen dat ze ‘is verkleed als kind’. Een beetje verhullen in plaats van voorschotelen. Als de verbeelding van de lezer aan het werk moet, wordt het goed.
ZO LANGZAAM
ik dacht: op een dag raak ik hem
gewoon kwijt aan de dood
in het echt ging dat
echter heel anders
afkloppen
nee, in het Latijn
hij kromp tot
zijn kaboutertje
uiteen viel
in vloeistof
o, overal op het trottoir
gelukkig was zijn stem er nog:
schep dit
op een schoteltje
en ga ermee naar
de apotheek daar
dichten ze me wel weer levend
maar er stonden te veel mensen
te wachten in de apotheek en
iedereen deed zo langzaam en
ik had niet alle vloeistof
bij elkaar geschept
het is onmogelijk zei ze vriendelijk
Ik weet het. Dat kaboutertje, wat moet je daar als lezer mee? Detective Sherlock Holmes zou het niet als een three pipe problem betitelen. Het kaboutertje zit immers in een schudbol en de ‘hij’ zal een zoon zijn of een neefje, die talloze malen schudt tot het sneeuwt, waarna hij zijn geliefde kleinood uit de handen laat glippen en verdrietig maar verwachtingsvol naar de ik-persoon kijkt. Maar die ik-figuur kan alleen maar dichten en gaat naar een apotheek als iemand die een halfje wit bestelt bij de fietsenmaker. De eindregel snijdt.
Misschien is het volgende gedicht, dat er bij de haren bij gesleept lijkt, dat net zo’n tussendoortje lijkt als Dingen doen, wel het sterkste gedicht in de bundel. Het is in taal bijna te simpel voor woorden, maar het is ook dreigend en topzwaar van romantiek en aangenaam hopeloos en alleen nog maar herkenbaar voor beautiful losers voor wie naar het hoofd grijpen een net zo gebruikelijke handeling is als wijn ontkurken of de glasbak vullen.
GESPREK OP HET STRAND
het moet iemand zijn
met een ander karakter dan
ik: een rustig iemand
maar jij bent zelf toch heel rustig?
nee, van binnen
ben ik niet heel rustig
In 32 woorden wordt een leven uitgetekend. De olijke sfinxblik versus de veenbrand aan de binnenkant. De wens om vertroeteld te worden versus de niet-begrijpende buitenwereld, die de kreet om koppelen interpreteert als lunchpauzeverlangen. Dit is zo herkenbaar dat we een hand voor de mond slaan.