Welkom in Wintersons wereld. Waar elke gedachte de stelligheid van een orakel heeft, en niet zelden ook het enigmatische ervan. Onuitstaanbaar voor sommigen, ongeëvenaard voor anderen; meningen daartussenin lijken er niet te zijn.
In haar tien eerdere romans bedrijft Jeanette Winterson een hoogst eigen taalalchemie. Wetenschap, poëzie, mythologie en geschiedenis reageren er met elkaar tot een literatuur die met niets is te vergelijken. Is er één hedendaagse schrijver bij wie de pagina’s zo statisch geladen zijn en beginnen te knetteren zodra je ze nadert?
Nu is zij de eerste van acht schrijvers die uitgever Penguin Random House vroeg om een toneelstuk van de oude meester ‘opnieuw te vertellen’. Deze Hogarth Shakespeare-reeks, die in twintig landen gelijktijdig verschijnt, markeert Shakespeare’s vierhonderdste sterfdag in 2016.
‘We hebben allemaal teksten die we als een talisman bij ons dragen, en die ons dragen. Ik werk al jaren met The Winter’s Tale, in vele vermommingen’, schrijft ze in een essayachtig slothoofdstuk. ‘Het is een toneelstuk over een vondeling. En dat ben ik.’
Shakespeare’s The Winter’s Tale begint met twee bevriende koningen, Polixenes en Leontes, waarvan de laatste de eerste ervan verdenkt de eigenlijke verwekker te zijn van het kind dat hij na de geboorte laat wegsturen terwijl hij zijn vrouw, Hermione, ter dood veroordeelt.
Het is opmerkelijk hoe schijnbaar moeiteloos Winterson die gegevens naar het heden transporteert. Leo is ceo van een hedgefonds. Zijn zwangere vrouw MiMi een Franse zangeres. Xeno is een ontwerper van videogames. Het kind belandt als vondeling in een volautomatische Baby Hatch van een ziekenhuis. Met zo’n prachtig Winterson-zinnetje: ‘Ik til de baby eruit, ze is zo licht als een ster.’
Bespieden gebeurt met webcams, een gekapseisd schip wordt een in de prak gereden bmw 6, en waar Shakespeare het orakel van Delphi de waarheid over het vermeende overspel laat onthullen, heeft Winterson genoeg aan een dna-test. Zo tijdloos is Shakespeare dus, zo universeel de menselijke dilemma’s en tragedies die hij opvoerde.

Niet eerder was bij Winterson de maatschappelijke actualiteit zo expliciet het decor, met de bankierswereld in The City na 2008, de financiële crisis, en ook de Occupy-beweging, waar iemand met een spandoek zwaait waar zomaar een zin van Winterson op staat: ‘Wat je riskeert laat zien wat je waardeert.’
Elk van haar werken heeft één zo’n aforistische frase, zo’n zin die je in steen wilt beitelen en die, alle goede vertalers ten spijt, eigenlijk alleen in het Engels werkt. What you risk reveals what you value. Soms is het een beginzin (‘Why is the measure of love loss?’), soms de titel: Why be happy if you can be normal? Deze keer komt de kernzin aan het slot van het voorlaatste hoofdstuk: It takes so little time to change a lifetime and it takes a lifetime to understand the change. Al wedijvert die met eentje uit het eerste hoofdstuk: I did the right thing, but it was wrong.
Samen zijn ze de magnetische polen waartussen de lading van een oeroude thematiek oplaait: hoe fouten uit het verleden – en wat is goed en fout eigenlijk? – doorwerken in de toekomst. En daar komen die drie mogelijke eindes in beeld. Wraak en tragedie kennen we uit de vroegere Shakespeares, maar zijn latere stukken tasten een nieuwe weg af.
Zoals late Beethovens en late Rembrandts vaak stempels krijgen als ‘esoterisch’, ‘in zichzelf gekeerd’ en ‘experimenteel’ (afkeurend bedoeld door tijdgenoten, bewonderend door recentere stempelaars), zo geldt dat ook voor de late Shakespeares. The Winter’s Tale – waarschijnlijk zijn op één na laatste stuk – breekt niet alleen radicaal met de eenheid van plaats en handeling, met een tijdssprong van zestien jaar, waarin ineens een volgende generatie personages op de planken staat – het vondelingmeisje Perdita, haar stiefvader en haar geliefde. Het stuk zoekt ook een nieuw soort afloop, op de tast bijna. Geen moord en doodslag, geen sterfbedden of huwelijksfeesten om de verhaallijnen netjes af te hechten, nee, er is een ongewoon modern aandoend open einde: wat de personages van hun nieuwe levens maken is aan ‘het gat in de tijd’, en er lijkt een kans op vergeving en bevrijding.
Winterson-boeken zijn denkboeken. In een interview met The Paris Review verzuchtte ze eens dat haar personages niets anders doen dan denken, net als zijzelf. Dat is hier anders. Door tamelijk nauwsluitend de verhaallijnen van Shakespeare te volgen krijgt Wintersons proza een filmische vaart en spanning die we ook nog niet van haar kenden. Er zijn autoachtervolgingen, gevechten, beschietingen, snelle dialogen, bankbiljetten in koffers… En toch behoudt haar proza de vitale nonchalance en de emotionele intensiteit die we van haar gewend zijn. De shakespeariaanse bedding geeft er meer richting aan en voorkomt dat alles al te zeer buiten de oevers buitelt.
Dat gebeurt nu alleen in de essayachtige slotbladzijden, een minicollege over het originele stuk, die mij iets te uitleggerig aandoen. (‘Dat alles in het derde deel goedkomt lijkt een truc, maar is het niet.’)
Gelukkig mogen wij er zelf ook nog wat van vinden. Bijvoorbeeld dat wie vier pagina’s hiervóór stopt een van haar beste boeken heeft gelezen.