
In Livermore, California beschermt de brandweer een gloeilamp die al sinds 1901 haast onafgebroken brandt. Een webcam zendt het oranje licht van de ‘centennial bulb’ live uit.
Dat lampen tegenwoordig geen honderd jaar meer leven, heeft alles te maken met zogenaamde geplande veroudering, een term die waarschijnlijk in 1932 voor het eerst in een pamflet genoemd werd als mogelijke oplossing voor de Depressie. Doordat producten die volgens planned obsolescence zijn ontworpen een beperkte levensduur hebben en moeilijk te repareren zijn, worden consumenten aangemoedigd nieuwe aankopen te doen. Overigens dankt de gloeilamp haar korte levensduur aan een eerdere afspraak die grote producenten als Philips en General Electrics in 1924 in Genève maakten toen zij het Phoebus-kartel vormden en besloten dat lampen na duizend uur moesten uitdoven.
Spullen zijn het verlengde van de mens. Zonder ons geen gloeilampen, boekenkasten, brandweerwagens. In Het tegenovergestelde van een mens van Lieke Marsman stelt de hoofdpersoon Ida zich als kind graag voor dat ze een object is. Eerst een komkommer, later een eikenhouten eettafel. Ze verkiest spullen boven mensen omdat ze nooit iets gemeens zeggen. Maar spullen zwijgen natuurlijk, en dat maakt de mensheid eenzaam, stelt Ida in een essayistisch hoofdstuk tegen het einde van het boek. Het frustreert ons dat spullen niets doen met de betekenis die we ze geven.
Zelfs de hemel is leeg. En dus zetten we ons af door al die zwijgende natuur om ons heen te vernietigen, als een wanhopige geliefde die maar niet wordt terug ge-sms’t en het in het café op een zuipen zet.
Een broodrooster waarvan de kruimellade kapot is, een mobiele telefoon die amper oplaadt, een mp3-speler die overbodig is geworden, honderden cd’s met sentimentele waarde maar geen cd-speler, een printer waar geen cartridges voor worden gemaakt, batterijen, lampen, een wekkerradio die niemand nog gebruikt. In mijn huis liggen talloze kapotte en overtollige spullen. Toen mijn vriend en ik een paar jaar geleden vanuit onze studentenkamers naar deze eengezinswoning verhuisden, leek de ruimte eindeloos. Inmiddels begint het dicht te slibben. Geplande veroudering zorgt er niet alleen voor dat apparaten sneller kapotgaan, het jaagt vernieuwing aan; elk jaar worden betere, snellere versies gelanceerd. Ze maken de camera of telefoon die een paar jaar geleden nog nieuw gekocht is oud en versleten. Het apparaat werkt nog, maar voldoet niet aan de standaard. Weggooien is zonde, dus blijft het liggen. En ik blijf dingen kopen, hoewel ik weet dat die spullen binnenkort ook weer overbodig zullen zijn.
Waarom eigenlijk? Kunstenaar Judith de Leeuw vroeg zich in de documentaire Overal spullen die ze in 2011 maakte hetzelfde af. Waarom koop je spullen die je niet nodig hebt? Een van de redenen is dat ze zo goedkoop zijn. Als je je paraplu bent vergeten en het regent, koop je voor een paar euro een nieuwe. De kapotte regenschermen die na een stormachtige dag als verongelukte vogels over straat zwerven, zijn een mooie illustratie van de wegwerpmaatschappij waarin we leven. Iets nieuw kopen is makkelijker en goedkoper dan iets repareren, met als gevolg dat we steeds meer ruimte nodig hebben. Judith besloot haar spullen te tellen en kwam al snel tot de conclusie dat haar huis daar niet groot genoeg voor was. Ze pakte haar huisraad in en huurde een loods om alles uit te stallen en te categoriseren. Elk pionnetje van elk bordspel, iedere vork, elke verwassen onderbroek: 15.734 spullen. Een astronomisch getal dat door de verhuizers die alle dozen naar de loods hadden gebracht zeer gemiddeld werd genoemd. Aan het eind van de documentaire is de teller al weer opgeschoven.
Tijdens het terugkijken van de film heb ik het gevoel dat de muren op me af komen. Welke spullen in dit huis zijn daadwerkelijk onmisbaar? Opeens begrijp ik de charme van zo’n ‘Tiny House’. Misschien moeten we kleiner gaan wonen. Als ik nu zou verhuizen, wat zou dan meegaan? In ieder geval niet de spullen die kapot zijn, of de objecten die al sinds de vorige verhuizing ongebruikt in de kast liggen. Maar, waar laat je die zooi vervolgens?
In de jaren dertig werd geplande veroudering nog als positief gezien: heerlijke verspilling, lekker geld uitgeven. Inmiddels weten we van de plastic soep in onze oceanen en bekruipt mij een schuldgevoel als ik iets weggooi. Weggeven dan? Het lijkt onzelfzuchtig, je geeft iets van jezelf aan een ander zonder daar iets voor terug te verwachten. Zo kreeg een vriendin terwijl ze in haar mooie jurk op de opening van een expositie stond twee vuilniszakken met oude kinderkleding in haar handen gedrukt door een vage bekende die haar feliciteerde met de geboorte van haar tweeling. Goed, de kleertjes waren voor peuters, maar dan had ze het maar alvast in huis. Wat hij bedoelde te zeggen was: dan ben ik er vanaf.
In de garage van de brandweerkazerne in Livermore brandt een lichtje uit de vorige eeuw. Een gloeilamp uit een tijd waarin mensen veel minder spullen hadden, en nog geen idee hoeveel sneller, beter en efficiënter de apparaten zouden worden. Een gloeilamp was nog een prachtig cadeau voor een housewarming – daar kon je een heel leven mee doen. Als je al iets weggooide, dan deed je dat met het heerlijk naïeve geloof dat het van de aardbodem verdwenen was zodra de vuilnisman de straat uit reed.