Vergis ik me, of klinkt het triomfantelijk.
‘Mooi, hoe heet het?’ vraag ik.
‘Dat weet ik niet. Het ligt beneden bij m'n bed. Iets met De Indische vrouwenkampen of zo…’
‘Je moet het ongelezen laten’, zeg ik, ‘anders ga je weer dromen en zo.’
‘Ja, ik heb er al niet van kunnen slapen, maar als ik het niet lees… wie leest het dan… Jullie lezen het niet… Jij wilt het nooit lezen…’
‘Nee, het interesseert me niet.’
‘Nee, maar wat interesseert jou wel… Jou interesseert niets van die dingen.’
‘Klopt… De oorlog is kitsch geworden’, zeg ik - en ik weet dat ik haar hiermee tref, maar nu moet ik er doorheen.
‘Kitsch geworden… Dit is misselijk… misselijk… Waarom moet je nou zo beledigen…? Waarom vind je dat prettig… Je kwetst me ermee… Je bezeert me… Je meent het ook niet, dat is het ergste… Je meent het niet…’
‘Ik meen het wel, mam… Die boeken, die zijn zo slecht geschreven… Zo was het niet echt… Dat is bewezen…’
‘Dit is een dagboek en zo was het precies… Ik herinner me het net zo…’
‘Goed, maar het is al het zoveelste dagboek… In papa’s kast, rechts, de onderste plank en de plank daarboven staan vol van die kampboeken… Ik weet het nu wel.’
Ik heb genoeg van die oorlog, bedenk ik dom.
Waarom heeft zij er geen genoeg van? Altijd maar boeken kopen als het met haar eigen oorlog te maken heeft, terwijl ze het tegelijkertijd verdringt en er nooit over wil praten, maar er eigenlijk alleen maar over spreekt.
‘Wil ik het boek ook voor jou kopen?’ vraagt ze.
‘Nee, echt niet mam… Ik kom morgen, en dan bekijk ik het…’
‘Je zou het kunnen bespreken in de krant… Dat kan je doen… Je kunt het bespeken… Dat moet je doen… Het is belangrijk.’
Wat zou mijn moeder zijn zonder oorlog? Wat zou ik zijn zonder de oorlog van mijn ouders?
‘Ik bespreek alleen literatuur, mam.’
‘Dit is literatuur… Dit is hoe het was, heel goed geschreven… Je voelt de honger die we hebben gehad en…’
‘Mam… waarvoor bel je nu precies?’
‘Om dat boek. Dat boek is goed. Dat boek gaat over de Japanse vrouwenkampen…’
‘Wat staat er in dat je niet weet?’
‘Ik weet alles. Wat is dat nu voor een vraag. Ik was erbij… Jij wilde toch die documentaire over de jaren zeventig zien? Waarom? Omdat je erbij was. Dus alles wat in dat boek staat, dat weet ik. Ik was er zelf bij.’
‘Je wilt dus dat ik dat boek lees. Waarom?’
‘Omdat het heel belangrijk is dat je dat weet. Dat is heel belangrijk! Er staat precies in hoe het was… Met dat de Japanse soldaten vaak Koreanen waren enzo… staat er in… Het is heel goed. Er staan ook tabellen in met hoeveel rijst we kregen… Dat heeft die vrouw helemaal uitgezocht… Precies hoe het was.’
‘Ik weet ook hoe het was. Ik weet het al 42 jaar.’
‘Maar dit is een nieuw boek. En ik wil het je cadeau doen…’
‘Ik wil het niet.’
‘Maar ik heb… ik heb al twee exemplaren gekocht… Want ik dacht, misschien kan je het bespreken… voor de krant.’
‘Ik zal er naar kijken, goed?’
‘Ja, wil je het nou hebben of niet?’
‘Ja, ik wil het wel hebben.’
‘Ja, dat wist ik wel.’